ECLI:NL:CRVB:2012:BX9506

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6595 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid als horecamedewerker

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als horecamedewerker werkzaam was. Appellant meldde zich op 2 november 2009 ziek vanwege een toename van epileptische aanvallen en ontving vanaf 1 februari 2010 een ZW-uitkering. Na een onderzoek door een verzekeringsarts op 3 maart 2010 werd appellant geschikt geacht voor zijn werkzaamheden, waarna zijn uitkering per 4 maart 2010 werd beëindigd. Appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medische onderzoek dat aan de beëindiging van de uitkering ten grondslag lag, zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende informatie van de behandelend sector en de eigen onderzoeksbevindingen om te concluderen dat appellant met zijn beperkingen in staat was om zijn werkzaamheden als horecamedewerker te hervatten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende op de hoogte waren van appellants gezondheidstoestand en dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van de beslissing te herzien.

Appellant betwist in hoger beroep de juistheid van de eerdere uitspraak en wijst op zijn angst voor epileptische aanvallen en psychische beperkingen. Hij verwijst naar een nieuwe CIZ-indicatie voor individuele begeleiding. De Raad concludeert echter dat deze nieuwe indicatie geen relevantie heeft voor de beoordeling van de ZW-uitkering op de datum in geding, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies kunnen weerleggen. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en de beëindiging van de ZW-uitkering.

Uitspraak

10/6595 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2010, 10/1995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J. Wintjes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als horecamedewerker voor 20 uur per week in een Marokkaans café. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op 2 november 2009 ziek gemeld vanwege (een toename van) epileptische aanvallen. Op grond daarvan is hem met ingang van 1 februari 2010 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 3 maart 2010 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Na eigen onderzoek is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant met ingang van 4 maart 2010 geschikt is te achten voor zijn arbeid. Bij besluit van
3 maart 2010 is appellants ZW-uitkering beëindigd met ingang van 4 maart 2010.
1.2. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 april 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 19 april 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen naar de medische gesteldheid van appellant voldoende zorgvuldig is geweest, aangezien die artsen appellant op hun spreekuur hebben gezien en medische informatie van de behandelend sector bij hun beoordeling van appellants belastbaarheid hebben betrokken. Volgens de rechtbank waren de verzekeringsartsen op de hoogte van alle klachten en beschikten zij aldus over een voldoende volledig beeld van zijn gezondheidstoestand. De rechtbank heeft de bevinding van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van de primaire beslissing te herzien, mede gelet op het feit dat appellant een epileptische aanval voelt aankomen en hij dan om hulp kan vragen.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van de aangevallen uitspraak betwist. Volgens hem is de rechtbank ten onrechte voorbijgegaan aan de angst die appellant heeft om na een epileptische aanval in een hulpeloze toestand te geraken in combinatie met zijn psychische beperkingen en zijn alcoholafhankelijkheid. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant gewezen op het feit dat hij met ingang van juni 2010 een nieuwe CIZ-indicatie heeft gekregen voor individuele begeleiding wegens psychische beperkingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtsreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak dient onder “zijn arbeid” in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval van appellant is dit de functie van horecamedewerker voor 20 uur per week bij een Marokkaans café.
4.2. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Op grond van de door appellant verstrekte informatie, de eigen onderzoeksbevindingen en de reeds aanwezige medische gegevens, waaronder informatie van de behandelend sector, heeft de bezwaarverzekeringsarts terecht kunnen concluderen dat appellant met zijn beperkingen in staat moet worden geacht om zijn werkzaamheden als horecamedewerker te hervatten. Naar aanleiding van de door appellant in beroep ingebrachte brieven van Riagg Rijnmond van
15 april 2010, de neuroloog van 14 juli 2010 en van de huisarts van 26 augustus 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts overtuigend gemotiveerd aangegeven daarin geen aanleiding te zien om een ander standpunt in te nemen.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die een ander licht op zijn beperkingen werpen. Het overgelegde journaal van de huisarts van 15 maart 2012 bevat met betrekking tot de datum in geding slechts gegevens die reeds bekend waren. Aan de nieuwe CIZ-indicatie van juni 2010, die overigens niet door appellant is overgelegd, kan niet dat gewicht worden toegekend dat appellant eraan toegekend wil zien, nu die indicatie geheel los staat van een beoordeling in het kader van de ZW en bovendien niet ziet op de datum in geding van 4 maart 2010.
4.4. Hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
GdJ