ECLI:NL:CRVB:2012:BX9066

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-71 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellant, die als grondwerker werkzaam was, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant was op 7 april 2010 uitgevallen door rugklachten, hoofdpijn en sinusklachten, waarna hem een ZW-uitkering werd toegekend. Op 31 mei 2010 heeft verzekeringsarts E. von Bóné appellant onderzocht en geconcludeerd dat hij, na een korte herstelperiode, weer volledig geschikt was voor zijn werk. De ZW-uitkering werd per 7 juni 2010 beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Gravenhage heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie hebben verzameld om te concluderen dat appellant in staat is zijn werk als grondwerker te verrichten. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Raad concludeert dat het Uwv op goede gronden heeft besloten de ZW-uitkering te beëindigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/71 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 december 2010, 10/5726 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 3 oktober 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, laatstelijk 40 uur per week werkzaam als grondwerker, is op 7 april 2010 uitgevallen met rugklachten, hoofdpijn en sinusklachten. In verband daarmee is hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 31 mei 2010 is appellant door verzekeringsarts E. von Bóné op het spreekuur onderzocht. Op basis van anamnese en bevindingen uit lichamelijk onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellant, met een uitlooptermijn van een week om verder te herstellen van zijn sinusklachten, weer volledig geschikt is voor zijn eigen werk als grondwerker. Bij besluit van gelijke datum is appellants ZW-uitkering met ingang van 7 juni 2010 beëindigd.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 augustus 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 9 augustus 2010 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts geen objectiveerbare beperkingen heeft kunnen vaststellen die aan de uitoefening van appellants werk in de weg staan. De verzekeringsarts heeft aan de rug en de nek geen functionele beperkingen gevonden en appellant tijd gegund om verder van zijn sinusklachten te herstellen. De bezwaarverzekeringsarts heeft, na dossieronderzoek, lichamelijk onderzoek van appellant en telefonisch overleg met de fysiotherapeut bij wie appellant onder behandeling is, de conclusie van de verzekeringsarts onderschreven.
3. In hoger beroep betwist appellant de juistheid van het oordeel van de rechtbank. Appellant voert aan dat het werk als grondwerker voor hem te zwaar is. Het gaat hier om lichamelijk zwaar werk dat niet geschikt is voor iemand met rugklachten. Appellant vraagt zich af of voldoende rekening is gehouden met de inhoud van zijn werk. Appellant acht het ongerijmd dat het Uwv wel aanneemt dat hij rugklachten heeft (ook al zijn deze medisch niet objectiveerbaar) en hem desondanks in staat acht dit lichamelijk zware, rugbelastende werk te verrichten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Naar de Raad bij herhaling heeft overwogen dient onder ‘zijn arbeid’ te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid.
4.2. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of hij zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 7 juni 2010 in staat moet worden geacht om zijn arbeid als grondwerker te verrichten.
4.3. Allereerst wordt vastgesteld dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij de beoordeling beschikten over het beoordelingsformulier van 10 mei 2010 en de verzuimgerelateerde bijlage daarbij. In de verzuimgerelateerde bijlage wordt een omschrijving gegeven van het werk van grondwerker. Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving die appellant in zijn beroepschrift geeft. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts geen juist beeld hebben gehad van de aard en zwaarte van het werk van appellant.
4.4. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden door de Raad onderschreven. De rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts vormen een voldoende basis voor het standpunt dat appellant geschikt is te achten voor zijn werk. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die zijn stelling ondersteunt dat de artsen van het Uwv zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij niet in staat kan worden geacht om zijn eigen werk te verrichten. Voor de door appellant gestelde rugklachten geldt dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts bij gericht lichamelijk onderzoek geen relevante functiebelemmeringen hebben gevonden en tot de conclusie zijn gekomen dat deze klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft voordat hij tot deze conclusie is gekomen overleg gepleegd met appellants fysiotherapeut, waarbij onder andere naar voren is gekomen dat het klachtenbeeld van appellant niet goed past bij de bevindingen. De Raad volgt appellant niet in zijn stelling dat hier sprake is van een ongerijmdheid.
4.5. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft besloten appellant met ingang van 7 juni 2010 niet langer in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de ZW.
5. Uit hetgeen in 4.3 tot en met 4.5 overwogen is volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Er is geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) D. Heeremans
NW