ECLI:NL:CRVB:2012:BX8753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6161 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vaststelling eigen bijdrage Zorg met Verblijf voor 2008 door CAK B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van CAK B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de eigen bijdrage Zorg met Verblijf voor 2008 werd vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2012 uitspraak gedaan. De zaak betreft de definitieve vaststelling van de eigen bijdrage door CAK, die in 2009 werd verhoogd van € 628,85 naar € 839,13 per maand. Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn schoonzoon, heeft bezwaar gemaakt tegen deze verhoging, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat CAK onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke en financiële omstandigheden van betrokkene bij de invordering van de eigen bijdrage.

De Raad heeft vastgesteld dat CAK zich ten onrechte niet heeft ingespannen om de specifieke omstandigheden van betrokkene in kaart te brengen. De rechtbank had CAK opgedragen een nieuw besluit te nemen, maar CAK heeft in hoger beroep volhard in zijn standpunt dat een verdere belangenafweging niet mogelijk is. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat CAK niet in overeenstemming heeft gehandeld met de wettelijke vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name artikel 3:4, dat vereist dat de belangen van betrokkenen in de besluitvorming worden afgewogen.

De Raad heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat er geen specifieke omstandigheden zijn gesteld die zouden rechtvaardigen dat van invordering van het volledige bedrag zou moeten worden afgezien. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de belangen van betrokkenen bij het nemen van besluiten over invordering.

Uitspraak

10/6161 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 14 oktober 2010, 09/1552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
CAK B.V. (Cak)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 26 september 2012
PROCESVERLOOP
Cak heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft [C.] (de schoonzoon van betrokkene) een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Cak heeft zich laten vertegenwoordigen door W. de Kwant en mr. L.T. Verheijen. Namens betrokkene is verschenen [C.].
OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij besluiten van 16 november 2007, 1 april 2008, 3 mei 2008 en 12 september 2008 heeft Cak op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) de eigen bijdrage Zorg met Verblijf voor 2008 voorlopig vastgesteld op € 628,85 per maand.
1.3. Bij besluit van 20 mei 2009 heeft Cak de eigen bijdrage Zorg met Verblijf voor 2008 definitief vastgesteld op € 839,13 per maand.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 22 september 2009 heeft Cak de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 20 mei 2009 ongegrond verklaard. Cak heeft daarbij aangegeven dat de eigen bijdrage van € 628,85 is verhoogd naar € 839,13 per maand in verband met de correctie van de Belastingdienst van de buitengewone uitgaven over het inkomensjaar 2006 van € 0,00 naar € 6.720,--.
1.5. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 september 2009. Vervolgens heeft Cak het besluit van 22 september 2009 ingetrokken en daar voor in de plaats het besluit op bezwaar van 7 januari 2010 genomen. Bij het besluit van 7 januari 2010 heeft Cak het bezwaar tegen de bij het besluit van 20 mei 2009 (definitief) vastgestelde eigen bijdrage van € 839,13 opnieuw ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de daarmee samenhangende invordering ongegrond verklaard.
2.1. Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de tussenuitspraak van 27 mei 2010 gedaan. Daarbij is het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 september 2009 met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen het besluit van 7 januari 2010 en het beroep tegen het besluit van 22 september 2009 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene de hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage voor 2008 niet heeft bestreden. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb niet is gebleken dat Cak ten aanzien van de invordering de individuele, persoonlijke en financiële situatie van betrokkene in aanmerking heeft genomen. Om die reden is Cak met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb opgedragen een vervangend invorderingsbesluit te nemen waarbij alsnog een belangenweging gemaakt dient te worden.
2.2. In reactie op de tussenuitspraak heeft Cak aangegeven het besluit van 7 januari 2010 te handhaven omdat Cak daarbij de belangen van betrokkene al heeft afgewogen en daarbij niet gebleken is van een onevenredig zware situatie waardoor van invordering zou moeten worden afgezien. Cak heeft zich op het standpunt gesteld dat een verdere, individuele belangenafweging in de praktijk niet goed werkbaar is.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van 7 januari 2010 - voor zover daarbij het bezwaar tegen het invorderingsbesluit ongegrond is verklaard - vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard. Cak is - onder verwijzing naar hetgeen daarover in de tussenuitspraak van 27 mei 2010 is overwogen - opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
3.1. Cak heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft onder meer aangevoerd, kort weergegeven, dat ten aanzien van de invordering een meer specifieke belangenafweging niet mogelijk is omdat dit leidt tot een onwerkbare situatie
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geschil is of Cak bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid tot invorderen de belangen van betrokkene voldoende in aanmerking heeft genomen.
4.2. Zoals de Raad al vaker heeft overwogen in zijn rechtspraak (onder andere de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2007, LJN BB6940 en 13 augustus 2008, LJN BE8703) betreft de bevoegdheid om te beslissen over de invordering van een rechtmatig vastgestelde eigen bijdrage zowel de wijze van invorderen als het geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) invordering. Bij het uitoefenen van die bevoegdheid dient het geschreven en ongeschreven recht in aanmerking te worden genomen, daaronder begrepen de in artikel 3:4, eerste lid, van de Awb neergelegde regel dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen dient af te wegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid voortvloeit. Daarbij geldt, ingevolge artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
4.3. De Raad stelt vast dat Cak zich ten onrechte niet heeft ingespannen om de specifieke omstandigheden van betrokkene die van belang kunnen zijn voor de invordering in kaart te brengen. Om die reden heeft Cak gehandeld in strijd met artikel 3:4, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat het hoger beroep geen doel treft.
4.4. De Raad zal vervolgens onderzoeken of het geschil finaal kan worden beslecht. Vastgesteld wordt dat ter zitting van de Raad namens betrokkene geen specifieke (financiële of persoonlijke) omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan van invordering van het volledige bedrag zou moeten worden afgezien. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de invordering niet in overeenstemming is met de daaraan te stellen belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, ziet de Raad voldoende grond om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover Cak daarbij is opgedragen een
nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 7 januari 2010 in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) P.J.M. Crombach