ECLI:NL:CRVB:2012:BX8330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3160 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem. Appellante, werkzaam als assistent bedrijfsleidster, werd op 4 februari 2010 op staande voet ontslagen vanwege ernstige gedragingen, waaronder het versturen van bedreigende sms-berichten naar een collega en het ontvreemden van de bedrijfsauto. De kantonrechter oordeelde eerder dat het ontslag terecht was, wat leidde tot de aanvraag van een WW-uitkering door appellante. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, stellende dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank bevestigde deze weigering, wat appellante deed besluiten in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het ontslag niet in overwegende mate aan haar kon worden verweten en dat het ontslag op staande voet niet terecht was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet ter discussie stonden en dat de gedragingen van appellante een dringende reden voor ontslag vormden. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante verwijtbaar werkloos was geworden en dat het Uwv de WW-uitkering terecht had geweigerd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/3160 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 april 2011, 10 - 4144 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.]
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 26 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.T. Willemsen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was vanaf 1 september 2009 in dienst bij [naam werkgever] als assistent bedrijfsleidster in de toko ‘[naam toko]’. Op 28 december 2010 is zij voor de duur van vijf weken op vakantie gegaan. Op 4 februari 2010 is appellante op staande voet ontslagen. Uit de ontslagbrief van 4 februari 2010 blijkt dat het ontslag op staande voet onder meer is gegrond op de volgende gedragingen: appellante heeft tijdens haar vakantie meerdere malen bedreigende sms-berichten gestuurd naar een collega en appellante heeft in de nacht van 3 op 4 februari 2010 de bedrijfsauto ontvreemd bij het huis van de werkgever.
1.2. Appellante heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Op 1 maart 2010 heeft appellante een aanvraag om toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) gedaan. Bij vonnis van 10 maart 2011 heeft de kantonrechter van de rechtbank Haarlem geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven omdat de gedragingen van appellante een dringende reden voor ontslag vormden. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat appellante heeft erkend dat zij de bedreigende sms-berichten heeft gestuurd aan een collega, die daarvan aangifte heeft gedaan. Ook heeft appellante niet ontkend dat zij de bedrijfsauto zonder toestemming van de werkgever heeft meegenomen. Het verweer van appellante dat zij nog steeds eigenaar was van deze auto heeft de kantonrechter verworpen omdat dit niet is onderbouwd en uit de stukken blijkt dat zowel de autofinancieringsover-eenkomst als het kentekenbewijs op naam van de werkgever stonden.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 6 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de door appellante gevraagde WW-uitkering blijvend geheel geweigerd op de grond dat appellante verwijtbaar werkloos is geworden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank ligt aan de werkloosheid van appellante een dringende reden ten grondslag als bedoeld in artikel 7: 678, tweede lid, aanhef en onder d en e, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en is appellante verwijtbaar werkloos geworden. Van verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken, zodat het Uwv terecht de uitkering blijvend geheel heeft geweigerd.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat het ontslag haar niet in overwegende mate kan worden verweten. Volgens appellante is het ontslag op staande voet niet ingegeven door de daaraan ten grondslag gelegde gedragingen maar was het ontslag erop gericht om haar definitief uit ‘[naam toko]’ weg te werken, van welke toko appellante tot 22 mei 2008 eigenaresse is geweest.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Voor de tekst van de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 2.4 van de aangevallen uitspraak.
4.3. Het ontslag op staande voet is inhoudelijk beoordeeld door de kantonrechter in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 10 maart 2011. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bieden geen aanknopingspunten voor twijfel aan de feiten zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld. Evenals de kantonrechter en op grond van dezelfde overwegingen als in het vonnis van 10 maart 2011 zijn gegeven merkt ook de Raad de aan appellante verweten gedragingen aan als een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat aan het einde van de dienstbetrekking - en dus aan de werkloosheid - van appellante een dringende reden in de zin van artikel 7:678 van het BW ten grondslag lag. Dat het ontslag zou zijn ingegeven door andere, persoonlijke motieven van de werkgever doet aan dit oordeel niet af en leidt er evenmin toe dat appellante van de dringende reden geen verwijt valt te maken.
4.4. Uit overweging 4.3 volgt dat appellante verwijtbaar werkloos is geworden. Niet gezegd kan worden dat het niet nakomen van de verplichting om te voorkomen appellante niet in overwegende mate kan worden verweten, zodat het Uwv de WW-uitkering terecht op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW blijvend geheel heeft geweigerd.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer
GdJ