ECLI:NL:CRVB:2012:BX8163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1722 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 12 november 2004 bijstand, maar heeft verzuimd om het college van burgemeester en wethouders van Haarlem te informeren over zijn werkzaamheden. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant niet de benodigde inlichtingen had verstrekt, waardoor de intrekking van de bijstand en de terugvordering van € 34.335,36 gerechtvaardigd waren. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de eerdere uitspraak van 6 april 2010, waarin de aard van de werkzaamheden van appellant werd beoordeeld, bindend was. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het college opnieuw een inhoudelijk standpunt moest innemen over de werkzaamheden die hij had verricht, maar de Raad oordeelde dat deze kwestie niet meer aan de orde kon komen. De Raad concludeerde dat er geen andere beroepsgronden waren aangevoerd en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 25 september 2012.

Uitspraak

11/1722 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 februari 2011, 10-4832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak 25 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J. Kluivers, kantoorgenoot van mr. B. Wernik. Het college heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. Appellant ontving vanaf 12 november 2004 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.1. Bij besluit van 27 november 2008, voor zover van belang, heeft het college de bijstand van appellant over de perioden van 22 februari 2005 tot en met 22 juli 2007 en van 6 augustus 2007 tot en met 31 oktober 2007 ingetrokken. Tevens zijn daarbij de gemaakte kosten van bijstand over genoemde perioden teruggevorderd tot een bedrag van € 34.335,36. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant aan het college, in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting, geen mededeling heeft gedaan van door hem verrichte werkzaamheden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.2. Bij besluit van 30 juni 2009, voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 november 2011 deels gegrond verklaard in die zin dat de intrekking en de terugvordering dient te worden beperkt tot de perioden waarvan appellant zelf heeft opgegeven werkzaam te zijn geweest bij zijn broer.
1.3. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 april 2010, 09-3536, voor zover van belang, deels gegrond verklaard, waarbij het besluit van 30 juni 2009 is vernietigd en aan het college is opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Bij deze uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat sprake is van voor het recht op bijstand relevante werkzaamheden in de weken waarvan appellant heeft aangegeven dat hij in die weken zijn broer heeft geholpen, dat deze werkzaamheden in het economisch verkeer een waarde vertegenwoordigen en dat appellant heeft nagelaten inlichtingen te verschaffen om aan te tonen dat hij in de weken waarin hij heeft gewerkt recht heeft op aanvullende bijstand.
1.4. Omdat het college echter naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende concreet heeft aangegeven over welke perioden de bijstand wordt herzien en teruggevorderd en ook het aangepaste bedrag van de terugvordering niet heeft vermeld, is het besluit van 30 juni 2009 op die onderdelen ondeugdelijk gemotiveerd geacht.
1.5. Tegen deze uitspraak zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.6. Ter uitvoering van de uitspraak van 6 april 2010 heeft het college bij besluit van 5 augustus 2010 (bestreden besluit) de bijstand ingetrokken, rekening houdend met de weken waarin appellant volgens eigen opgave bij zijn broer werkzaam was en de hoogte van de terugvordering bepaald op € 8632,19 bruto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2010 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is overwogen dat sprake is van werkzaamheden die in het economisch verkeer een waarde vertegenwoordigen, hetgeen betekent dat van de juistheid van die grondslag moet worden uitgegaan, zodat hetgeen door appellant ten aanzien van deze werkzaamheden is aangevoerd niet meer ter beoordeling kan staan.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank van 6 april 2010 onverlet laat dat het college opnieuw gehouden is een inhoudelijk standpunt in te nemen ten aanzien van de werkzaamheden die appellant heeft verricht in deze weken, met name hoeveel dagen appellant bezig is geweest met elektriciteitswerkzaamheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak stelt de Raad vast dat de rechtbank in de uitspraak van 6 april 2010 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven over de aard van de verrichte werkzaamheden. Tevens heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat appellant heeft nagelaten inlichtingen te verschaffen om aan te tonen dat hij in de weken waarin hij heeft gewerkt recht heeft op aanvullende bijstand. De onder 3 genoemde grond kan daarom thans niet meer aan de orde komen. Er zijn geen andere beroepsgronden aangevoerd.
4.2. Hieruit vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en A.M. Overbeeke en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 september 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) V.C. Hartkamp
HD