ECLI:NL:CRVB:2012:BX6566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4620 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van een productiemedewerker met klachten van rug en schouder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als productiemedewerker werkzaam was bij een bedrijf dat groeilampen produceert. Appellant had zich op 17 maart 2010 ziek gemeld met klachten van de rug en heup, later gevolgd door klachten van de linkerschouder. Het Uwv had appellant een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze per 20 september 2010, omdat appellant volgens hen weer geschikt was voor zijn eigen werk. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant tot eind 2007 als productiemedewerker werkzaam was en dat hij na zijn ziekmelding een uitkering ontving. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de geschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden, waarbij de medische gegevens en arbeidskundige rapportages in overweging zijn genomen.

De Raad concludeerde dat appellant ondanks zijn klachten in staat was om zijn arbeid te verrichten, en dat de door het Uwv ingebrachte rapportages voldoende onderbouwd waren. De Raad oordeelde dat de specifieke omstandigheden van het beëindigde dienstverband niet relevant waren voor de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor zijn werk. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/4620 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2011, 11/2874 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 september 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer van de Raad heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012. Appellant en mr. Van Woerden zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.
Het onderzoek is heropend omdat het niet volledig is geweest. De enkelvoudige kamer heeft zaak voor verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad.
Het Uwv heeft een arbeidskundige rapportage ingezonden, waarop appellant heeft gereageerd. Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 15 augustus 2012. Appellant en mr. Van Woerden zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Rooy-Bal.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is tot eind 2007 werkzaam geweest als productiemedewerker bij [werkgever], een bedrijf dat groeilampen produceert (werkgever). Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 17 maart 2010 ziek gemeld met klachten van rug en heup. Later zijn klachten van de linkerschouder op de voorgrond komen staan. Het Uwv heeft appellant een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Nadat een arbeidsdeskundige van het Uwv een onderzoek had ingesteld naar de aard van de door appellant bij werkgever verrichte werkzaamheden en appellant was onderzocht door een verzekeringsarts heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant bij besluit van 15 september 2010 met ingang van 20 september 2010 beëindigd. Volgens het Uwv was appellant ondanks zijn klachten en de beperkingen van de linkerschouder met ingang van die datum weer geschikt voor zijn eigen werk.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 15 september 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 15 september 2010 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv een juist beeld verkregen van de inhoud en de belasting van de werkzaamheden van appellant bij werkgever en op grond van de medische informatie, die zowel bij eigen onderzoek als van de behandelend orthopedisch chirurg is verkregen, terecht geconcludeerd dat appellant met ingang van 20 september 2010 in staat was de eigen arbeid te verrichten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv de ernst van de beperkingen van de linkerschouder heeft onderschat en dat het werk van een productiemedewerker bij werkgever een grotere belasting vormt voor de linkerschouder dan waarvan het Uwv is uitgegaan. Volgens appellant ontbreekt een voldoende inzicht in de kracht die is vereist bij het gebruik van een pneumatische schroevendraaier.
3.2. Het Uwv heeft op basis van de ingebrachte arbeidskundige gegevens bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Daaraan wordt toegevoegd dat op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft, onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan de ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn. Hieruit volgt dat in het geval van appellant als zijn arbeid wordt aangemerkt het werk van productiemedewerker in een bedrijf dat groeilampen produceert, waarbij de specifieke, bij het beëindigde diensverband met de werkgever behorende, omstandigheden buiten beschouwing blijven.
4.2. In de door appellant ingebrachte medische gegevens, waaronder de brief van de behandelend orthopedisch chirurg J.W.A. Swen van 14 juni 2012, is geen onderbouwing te vinden voor de stelling van appellant dat het Uwv van zijn medische situatie op de in geding zijnde datum 20 september 2010 geen juist beeld heeft verkregen. In de verzekeringsgeneeskundige rapportages is beschreven dat sprake is van diffuse pijnklachten van de linkerschouder die bij beweging toenemen, dat reiken met de linkerarm mogelijk is, maar dat er een verminderde knijpkracht is van de linkerhand. Bij de medische oordeelsvorming is door de bezwaarverzekeringsarts informatie betrokken van de orthopedisch chirurg, bij wie appellant in oktober 2010 in behandeling kwam. Dat de orthopedisch chirurg bij onderzoek in 2012 bij betrokkene een frozen shoulder links heeft kunnen vaststellen, zoals vermeld in de brief van 14 juni 2012, betekent niet het gebruik van linkerschouder en linkerarm op 20 september 2010 meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De veronderstelling dat de in 2012 gediagnosticeerde frozen shoulder ook al heeft bestaan op 20 september 2010 heeft, anders dan appellant voor ogen heeft, niet tot gevolg dat de verzekeringsartsen de gebruiksmogelijkheid van de linkerschouder en de linkerarm bij het verrichten van werkzaamheden hebben overschat.
4.3. Met de door het Uwv ingebrachte arbeidskundige rapportages en hetgeen appellant ter zitting over zijn werkzaamheden heeft verklaard, staat vast dat een productiemedewerker bij werkgever ongeveer 85% van de werktijd bezig is met montagewerk en ongeveer 15% van de werktijd met werk aan een zogenoemde rollerbaan. Inpakwerkzaamheden heeft appellant hooguit incidenteel verricht, zodat de belasting van deze werkzaamheden buiten beschouwing kunnen blijven. Het Uwv heeft uiteengezet dat het werk aan de rollerbaan geen fysieke inspanning verlangt en in ieder geval niet schouder- en armbelastend is. Appellant heeft dit niet gemotiveerd betwist. Het geschil tussen partijen heeft zich toegespitst op de vraag of appellant met ingang van 20 september 2010 geschikt was voor het montagewerk, waarbij hij gebruik maakte van een pneumatische schroevendraaier.
4.4. Vaststaat dat de pneumatische schroevendraaier is geplaatst in een zogenoemde 3D Reactie Arm van het merk [Z. ] en daarbij een zogenoemde daalhulp is geïnstalleerd. In hun telefonische contacten met de werkgever en door kennisneming van gegevens op de website van [Z. ] hebben de arbeidsdeskundigen van het Uwv informatie verkregen over de belasting van een productiemedewerker bij het gebruik van de schroevendraaier. In hun rapportages is beschreven dat het indraaien van schroeven met de hulpmiddelen die bij werkgever ter beschikking stonden licht werk is, omdat de 3D Reactie Arm gewichtscompensatie biedt, zodat de schroevendraaier nagenoeg gewichtsloos kan worden geplaatst, en reactie- en bewerkingskrachten worden opgevangen. De daalhulp zorgt voor extra werkdruk. Uit deze informatie heeft het Uwv terecht afgeleid dat werken met de pneumatische schroevendraaier vraagt om beweging van de onderarm en schouderbelasting, ook bij de zogenoemde terugslag van de schroevendraaier, kan worden vermeden.
4.5. Appellant heeft wel gesteld dat gesprekpartners bij werkgever geen juiste inlichtingen hebben gegeven over de belasting in de werkzaamheden, maar hij heeft deze stelling van geen andere onderbouwing voorzien dan te wijzen op de werkbelasting die hij heeft ervaren. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn opvatting dat het Uwv zijn besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid omdat geen werkplekonderzoek is verricht in het bedrijf van werkgever of een bezoek is gebracht aan de showroom van [Z. ]. Het Uwv heeft overtuigend uiteengezet dat dergelijke bezoeken gelet op de verkregen informatie geen toegevoegde waarde zouden hebben. Appellant ziet er verder aan voorbij dat in zijn geval van een zieke werkloze werknemer geen betekenis toekomt aan specifieke werkomstandigheden bij werkgever. Dat bij de werkgever ten tijde van het dienstverband van appellant nog een ouder model van de 3D Reactie Arm werd gebruikt met een iets minder soepele werking, is daarom niet van belang.
4.6. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv terecht geconcludeerd dat appellant ook met de linkerarm de pneumatische schroevendraaier kan bedienen. Daaruit volgt dat de discussie tussen partijen of de linker- of de rechterhand van appellant dominant is, betekenis mist.
4.7. Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat appellant op 20 september 2010 ondanks de klachten van de linkerschouder tot het verrichten van zijn arbeid in staat was. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun
en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer