ECLI:NL:CRVB:2012:BX6547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4321 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na vernietiging besluit Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellante, die in dienst was bij een werkgever, had een beëindigingsovereenkomst gesloten en vroeg een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aan. Het Uwv ontzegde haar deze uitkering, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van het Uwv, maar weigerde een proceskostenveroordeling ten laste van het Uwv. De rechtbank oordeelde dat appellante het formulier voor stimuleringpremie te laat had ingediend, waardoor het Uwv hier geen rekening mee kon houden.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken. Volgens de Raad geldt in de bestuursrechtspraak als algemeen uitgangspunt dat een proceskostenveroordeling volgt op een vernietiging van een besluit. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank niet had mogen afzien van een proceskostenveroordeling, aangezien het Uwv verantwoordelijk was voor de onrechtmatige beslissing die appellante schade had berokkend.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, zowel voor de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 874,-, en het Uwv werd ook verplicht het griffierecht van € 112,- te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van proceskostenvergoedingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer een besluit onterecht is genomen.

Uitspraak

11/4321 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 juli 2011, 11/531 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 5 september 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 1 december 2002 in dienst getreden bij [naam werkgever] (werkgever). Werkgever en appellante hebben op 13 oktober 2010 een beëindigingsovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer bepaald dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst uiterlijk met ingang van 1 november 2010 met wederzijds goedvinden zal eindigen en dat werkgever appellante een beëindigingsvergoeding van € 14.023,96 bruto betaalt.
1.2. Appellante heeft op 3 oktober 2010 per 1 november 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 22 november 2010 heeft het Uwv appellante WW-uitkering ontzegd tot en met 31 december 2010. Het Uwv heeft het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2010 bij besluit van 11 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de vaststelling van de zogenoemde fictieve opzegtermijn moet worden uitgegaan van de dag na de datum van ondertekening van de beëindigingsovereenkomst.
2. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat op het moment waarop de werkgever en appellante beiden het ‘formulier stimuleringpremie 100%’ (het formulier) hadden ondertekend, te weten op
7 oktober 2010, sprake was van overeenstemming om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. In tegenstelling tot het bestreden besluit waarin het Uwv de opzegtermijn heeft toegerekend aan de periode direct volgend op 13 oktober 2010, dient deze termijn te worden toegerekend aan de periode direct volgend op 7 oktober 2010. Voor een proceskostenveroordeling heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Daartoe heeft zij overwogen dat appellante pas in beroep het formulier heeft overgelegd, waardoor het Uwv daarmee geen rekening heeft kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit.
3. Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv aan haar geen proceskosten behoeft te vergoeden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In de bestuursrechtspraak geldt als algemeen uitgangspunt dat een proceskostenveroordeling ten laste van het bestuursorgaan volgt op een vernietiging van een besluit. Dit berust op de gedachte dat door een onrechtmatig besluit veroorzaakte schade - waaronder proceskosten - in beginsel dient te worden vergoed. De Raad ziet in de overweging van de rechtbank geen aanleiding om van voornoemd uitgangspunt af te wijken. De rechtbank heeft op grond van de omstandigheid dat appellante in de gelegenheid is geweest het formulier eerder dan in beroep aan het Uwv te doen toekomen dan ook niet kunnen afzien van een proceskostenveroordeling ten laste van het Uwv.
4.2. Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt voor zover daarbij geen aanleiding is gezien voor een proceskostenveroordeling. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellante, bestaande uit de kosten van verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 437,-.
4.3. Er bestaat tevens aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 437,- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,-;
-bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) P. Boer
IvR