ECLI:NL:CRVB:2012:BX5330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/6159 ZW + 10/6160 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ZW-uitkering op basis van medische geschiktheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar Ziektewet (ZW)-uitkering te beëindigen. Appellante, die tot 1 april 2008 werkte als administratief medewerkster, meldde zich op 27 juni 2008 ziek met zwangerschapsgerelateerde klachten. Na haar bevalling op 29 oktober 2008 hield zij buik- en psychische klachten. Het Uwv beëindigde haar uitkering per 22 februari 2010, omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde haar bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv uitging van een onjuiste diagnose, namelijk een navelbreuk, terwijl zij in werkelijkheid leed aan een rectus diastase. Ter onderbouwing overhandigde zij een brief van chirurg R. Strobel. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsartsen, die zowel de rectus diastase als de navelbreuk in hun rapportages noemden, juist waren. De Raad concludeerde dat de beperkingen die voortvloeien uit deze aandoeningen geen overwegende belemmering vormden voor appellante om haar werk uit te voeren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de bezwaarverzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor werk. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.

Uitspraak

10/6159 ZW, 10/6160 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 oktober 2010, 10/1870 en 10/2930 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 22 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2012. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft tot 1 april 2008 gewerkt als administratief medewerkster klantenservice voor gemiddeld 17,5 uur per week. Vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving heeft zij zich op 27 juni 2008 ziek gemeld met aan haar zwangerschap gerelateerde klachten. Appellante heeft na de bevalling op 29 oktober 2008 buikklachten gehouden en psychische klachten ontwikkeld. Vanwege deze klachten heeft appellante zich, na afloop van haar bevallingsuitkering, per 21 januari 2009 ziek gemeld. Bij besluit van 17 februari 2010 heeft het Uwv appellantes uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 22 februari 2010 beëindigd, omdat zij ondanks haar resterende klachten weer volledig geschikt werd geacht voor haar eigen werk van administratief medewerkster klantenservice. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2010 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes van 10 mei 2010 ten grondslag. Deze heeft appellante lichamelijk onderzocht, met speciale aandacht voor de buik, informatie opgevraagd bij behandelend gynaecoloog drs. A.J. Eggink en chirurg dr. H. van Goor en appellante een uitgebreide omschrijving laten geven van het door haar verrichte werk van administratief medewerkster klantenservice. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapportage vermeld dat uit informatie van Van Goor is gebleken dat op een echo een rectus diastase - uiteenwijken van de rechte buikspier - van 2,5 cm is waargenomen.
1.3. Op 17 mei 2010 heeft appellante zich opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten als voorheen. Wel heeft zij daarbij een nieuwe diagnose, een navelbreuk, genoemd. Bij besluit van 29 juni 2010 heeft het Uwv appellante ook per 17 mei 2010 geschikt geacht voor haar eigen werk van administratief medewerkster klantenservice. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 5 augustus 2010 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 29 juni 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts A.J. Hoffman van 2 augustus 2010 ten grondslag. Deze heeft appellante op het spreekuur gezien en haar dossier bestudeerd. Ook deze bezwaarverzekeringsarts heeft melding gemaakt van een rectus diastase.
2. De door appellante tegen de twee bestreden besluiten ingestelde beroepen zijn door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om het medisch onderzoek dat aan beide besluiten ten grondslag ligt onvoldoende gemotiveerd, onzorgvuldig of de conclusies ervan onjuist te achten. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding in beide zaken afgewezen.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste oorzaak van de bij haar aanwezige klachten en beperkingen, namelijk van een navelbreuk. Inmiddels is komen vast te staan dat appellante als gevolg van haar zwangerschap een rectus diastase heeft. Op basis hiervan dient appellante alsnog een ZW-uitkering te ontvangen. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt een brief van chirurg R. Strobel van
19 juni 2012 overgelegd. Appellante heeft in hoger beroep haar verzoek om schadevergoeding herhaald.
3.2. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de bevindingen van zijn bezwaarverzekeringsartsen, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat het geschil zich in hoger beroep concentreert op de buikproblemen van appellante en de daaraan te verbinden beperkingen. Ten aanzien van haar psychische gesteldheid heeft appellante in hoger beroep geen gronden aangevoerd.
4.3. De bezwaarverzekeringsartsen Van Erk-Raes en Hoffman hebben appellante gezien en de eerst genoemde bezwaarverzekeringsarts heeft een gericht lichamelijk onderzoek verricht en de aard en inhoud van het eigen werk met appellante besproken. De bezwaarverzekeringsartsen hebben rekening gehouden met de destijds beschikbare informatie vanuit de behandelend sector.
4.4. Op basis van hun eigen bevindingen en de informatie vanuit de behandelend sector hebben de bezwaarverzekeringsartsen beperkingen aangenomen ten aanzien van activiteiten waarbij de druk op de buik toeneemt, bijvoorbeeld ver of frequent buigen, zwaar tillen en dragen en gebogen werken. Deze beperkingen leveren in hun visie echter, gelet op de aard van het eigen werk van administratief medewerkster klantenservice, zijnde fysiek heel licht, zittend, werk, met de mogelijkheid naar eigen inzicht te vertreden, geen overwegende belemmering op om dit werk op de beide data in geding te verrichten.
4.5. De bezwaarverzekeringsartsen Van Erk-Raes en Hoffman hebben beiden in hun rapportages melding gemaakt van een rectus diastase. Naar aanleiding van de mededeling van appellante dat een navelbreuk zou zijn geconstateerd is in de zaak over de eerste ziekmelding op 9 juli 2010 aanvullend gerapporteerd door bezwaarverzekeringsarts I.F.D. van den Bold. In de zaak over de tweede ziekmelding heeft bezwaarverzekeringsarts Hoffman behalve aan een rectus diastase ook aandacht besteed aan een navelbreuk.
4.6. Uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen, met name uit de rapportage van Van den Bold, komt naar voren dat, of nu sprake is van een navelbreuk of van een rectus diastase, de beperkingen dezelfde zijn, namelijk dat activiteiten die tot drukverhoging op de buik leiden vermeden moeten worden.
4.7. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 tot en met 4.6 onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek ten aanzien van beide data in geding zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat de daaraan verbonden conclusies onjuist te achten. De Raad onderschrijft ook het daaraan gekoppelde oordeel van de rechtbank dat appellante niet in aanmerking komt voor een schadevergoeding. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
KR