ECLI:NL:CRVB:2012:BX5226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-808 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds juli 2002 arbeidsongeschikt is door psychosomatische klachten en complicaties van buikoperaties. Aanvankelijk was haar uitkering vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling in 2009 is deze herzien naar 45 tot 55%. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwist dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, die oordeelde dat het medische onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was. Deze arts had dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellante onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet was overschat en dat de voorbeeldfuncties passend waren. Appellante voerde aan dat het besluit van 17 augustus 2010, waarin zij weer volledig arbeidsongeschikt werd geacht, relevant was voor haar zaak, maar de rechtbank oordeelde dat dit besluit niet betrekking had op de datum in geding.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige te herzien. Het rapport van psychiater Remijnse, dat door appellante was ingebracht, werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om het eerdere oordeel te wijzigen. De Raad heeft daarom het hoger beroep van appellante afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.

Uitspraak

11/808 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2010, 10/818 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 22 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 juli 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gorkum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was laatstelijk werkzaam als directiesecretaresse. In juli 2002 is zij voor dat werk uitgevallen vanwege psychosomatische klachten. Later zijn daar klachten op grond van complicaties van diverse buikoperaties bijgekomen. Per einde wachttijd op 16 juli 2003 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 17 maart 2009 door een verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Deze arts heeft bij appellante beperkingen vastgesteld zoals zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 2 april 2009. Vervolgens heeft op 22 april 2009 arbeidskundig onderzoek plaatsgehad. De arbeidsdeskundige heeft appellante onveranderd ongeschikt geacht voor haar eigen werk van directiesecretaresse en geschikt geacht voor een viertal voorbeeldfuncties. Op grond van deze functies is het loonverlies van appellante berekend op 50,4%. Bij besluit van 7 mei 2009 is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 juli 2009 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van eveneens 7 mei 2009 is de door de arbeidsdeskundige opgestelde re-integratievisie aan appellante bekend gemaakt. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.3. In de bezwaarfase is appellante op 10 september 2009 aansluitend aan de hoorzitting gezien door een bezwaarverzekeringsarts. Mede op basis van nadere informatie van de behandelende sector heeft deze arts het noodzakelijk geacht om appellante door een psychiater te laten onderzoeken. In dat kader heeft psychiater K. Foeken op 10 november 2009 een rapport over de gezondheidstoestand van appellante uitgebracht. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat de belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 2 april 2009, niet is overschat. Vervolgens heeft een bezwaararbeidsdeskundige eveneens geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen dan de primaire arbeidsdeskundige. Bij besluit van 29 december 2009 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen de herziening van de WAO-uitkering per 8 juli 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de herziening van haar WAO-uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts - na aanpassing van de FML op 4 augustus 2010 - in de informatie van de behandelende sector terecht geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen voor appellante aan te nemen. Volgens de rechtbank is met de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige, waaronder de rapportage van 6 augustus 2010 die is opgesteld naar aanleiding van de aangepaste FML, overtuigend inzichtelijk gemaakt waarom de voorbeeldfuncties voor appellante passend worden geacht. De rechtbank heeft derhalve geen grond gezien voor het oordeel dat de omschrijvingen van de aan appellante voorgehouden functies haar vastgestelde belastbaarheid te boven gaan. Ten aanzien van het door appellante ingebrachte besluit van het Uwv van 17 augustus 2010, waarbij appellante met ingang van 1 maart 2010 (weer) volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit besluit niet ziet op de datum in geding van 8 juli 2009 en daarom buiten beschouwing kan blijven.
3. In hoger beroep heeft appellante betwist dat sprake is van een deugdelijke medische grondslag. Zij handhaaft haar standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat zij ongeschikt is voor de haar voorgehouden functies. Bovendien is appellante van mening dat het besluit van 17 augustus 2010 bij het onderhavige geding moet worden betrokken. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een rapport ingebracht van de psychiater, P.L. Remijnse, van 23 februari 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellante aansluitend op het spreekuur gezien. Daarbij heeft deze arts de beschikking gehad over informatie van de behandelende sector en heeft hij eerder genoemde psychiater Foeken verzocht om bij appellante een psychiatrisch onderzoek te verrichten. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden om de bezwaarverzekeringsarts niet in zijn conclusie te volgen dat de belastbaarheid van appellante zoals is weergegeven in de FML van 2 april 2009 niet is overschat. Eenzelfde oordeel geldt voor de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige van 22 december 2009 dat er geen aanleiding is om af te wijken van de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige. Naar aanleiding van hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML van 2 april 2009 op de punten 2.12.3 en 3.7.1 aangepast en heeft de bezwaararbeidsdeskundige inzichtelijk gemotiveerd dat de voor appellante geduide functies onveranderd gehandhaafd kunnen blijven. Ten aanzien van het door appellante in hoger beroep ingebrachte rapport van psychiater Remijnse van 23 februari 2011 wordt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts van 11 maart 2011 onderschreven dat blijkens dit onderzoek appellante zelf heeft aangegeven dat sprake is van een verslechtering van haar psychische toestand en er geen aanleiding bestaat om het eerdere ingenomen standpunt te herzien. Voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige zoals door appellante verzocht is dan ook geen reden.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) Z. Karekezi
KR