ECLI:NL:CRVB:2012:BX3808

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-225 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding in het kader van bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een verzoek om schadevergoeding ingediend na de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had de aanvraag afgewezen omdat de appellant niet ingeschreven stond in de gemeente Rotterdam. Na bezwaar had de Svb de appellant alsnog aanvullende bijstand toegekend, maar de appellant claimde ook materiële en immateriële schadevergoeding. De Raad oordeelde dat de onrechtmatigheid van de besluitvorming de Svb niet kon worden toegerekend, aangezien de appellant niet tijdig had aangetoond dat hij ingeschreven stond bij Centraal Onthaal. De Raad benadrukte dat het op de weg van de appellant lag om dit bewijs te leveren. De rechtbank had eerder het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/225 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2010, 10/3838 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 7 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Schaap, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.
OVERWEGINGEN
1. Aan de aangevallen uitspraak - waarin appellant als eiser is aangeduid en de Svb als verweerder - ontleent de Raad de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden:
“ 2.1 Bij besluit van 19 februari 2009 heeft verweerder eisers aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen omdat eiser niet staat ingeschreven in de gemeente Rotterdam. Indien eiser in aanmerking wenst te komen voor een aanvullende bijstandsuitkering, dient hij zich in te laten schrijven op een postadres. Hiervoor kan eiser zich melden bij Centraal Onthaal.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 februari 2009. In de beslissing op bezwaar van 10 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en eiser alsnog vanaf 1 november 2008 aanvullende bijstand toegekend. Verweerder heeft op basis van de door eiser na het besluit van 19 februari 2009 aangeleverde stukken aangenomen dat eiser feitelijk in Rotterdam verbleef.
Bij primair besluit van 10 juni 2009 heeft verweerder een rentevergoeding van € 22,16 toegekend omdat eiser de aanvullende bijstand niet op tijd heeft ontvangen. Eiser heeft vervolgens materiële (gemiste huurvoordeel en extra uitgaven in de periode van november 2008 tot november 2009) en immateriële schadevergoeding geclaimd (ondervonden stress, lichamelijke klachten en smaadnadelen). Ter onderbouwing van de door hem geleden schade heeft verweerder een brief van de diaken overgelegd waaruit blijkt dat hem in november 2008 een kamer is aangeboden, alsmede een aantal brieven van de straatdokter waarin is opgenomen dat eiser mogelijk als gevolg van het leven op straat veelvuldig het spreekuur heeft bezocht in verband met gezondheidsklachten zoals gewrichtspijnen en slaapstoornissen.”
1.1. Bij besluit van 19 januari 2010 heeft de Svb het verzoek om vergoeding van schade afgewezen.
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de onrechtmatigheid van de besluitvorming de Svb niet kan worden toegerekend aangezien appellant eerst op 4 maart 2009 is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Voorts ligt het op de weg van appellant om aan te tonen dat hij zich heeft ingeschreven bij Centraal Onthaal, wat hij eerst op 15 april 2009 heeft gedaan. Niet gebleken is dat appellant reeds bij de aanvraag om bijstand een bewijs van inschrijving heeft overgelegd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Ten eerste heeft hij gesteld dat de rechtbank ten onrechte niet heeft besproken de grond dat de Svb zijn beroepschrift van 23 februari 2010 niet als bezwaar had moeten behandelen, waardoor de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verder heeft hij, kort samengevat, aangegeven dat hij het bewijs van inschrijving voor Centraal Onthaal reeds op 28 november 2008 heeft overgelegd en dat het op de weg van de Svb had gelegen navraag te doen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam of appellant was ingeschreven bij Centraal Onthaal.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1. Niet gevolgd kan worden de stelling dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met artikel 8:69 van de Awb nu de onder 3 genoemde grond niet in beroep tegen het in deze procedure bestreden besluit is aangevoerd.
4.2. Voor de beantwoording van de vraag of en zo ja in welke omvang schade die een partij lijdt voor vergoeding in aanmerking komt, dient zoveel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij het burgerrechtelijk schadevergoedingsrecht. De onrechtmatigheid van de besluitvorming is tussen partijen niet in geschil. Wel dient antwoord te worden gegeven op de vraag of de gestelde schade een gevolg is van de onrechtmatige besluitvorming.
4.3. Deze vraag beantwoordt de Raad evenals de rechtbank ontkennend. Appellant stond ten tijde van het besluit van 19 februari 2009 niet ingeschreven in de GBA. Vervolgens is appellant in een gesprek op 3 maart 2009 er op gewezen dat indien hij zich laat inschrijven op een postadres hij in aanmerking kan komen voor aanvullende bijstand. Daarvoor dient hij zich te wenden tot Centraal Onthaal. Vaststaat dat appellant op 15 april 2009 een inschrijvingsbewijs van Centraal Onthaal heeft overgelegd. Voor zijn stelling dat hij het bewijs van inschrijving reeds op 28 november 2008 heeft overgelegd zijn in de gedingstukken geen aanknopingspunten te vinden. Nu het om een aanvraag om (aanvullende) bijstand gaat, ligt het onder de gegeven omstandigheden op de weg van appellant aan te tonen dat hij ingeschreven staat bij Centraal Onthaal.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.P.M. Zeijen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.T.P. Pot
RK