ECLI:NL:CRVB:2012:BX3466

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1121 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na beslaglegging door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) na beslaglegging op zijn uitkeringen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 1 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv terecht had gehandeld door medewerking te verlenen aan de beslaglegging en dat het niet aan het Uwv was om de geldigheid van het beslag te toetsen. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv wel degelijk de geldigheid van de beslaglegging had moeten beoordelen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv geen beoordelingsruimte toekwam in deze kwestie. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat appellant niet had voldaan aan zijn informatieverplichting jegens het Uwv. Appellant had zijn werkzaamheden en de bijbehorende inkomsten niet tijdig doorgegeven, wat leidde tot de herziening van zijn uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1121 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 6 januari 2011, 09/921 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 1 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellant en mr. Dieters zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 juli 2009 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat op 14 april 2009 beslag is gelegd op zijn uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet (WW) en op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Toegelicht is dat het Uwv het wettelijk vastgesteld deel van zijn beide uitkeringen moet inhouden en rechtstreeks moet overmaken aan de deurwaarder. Met ingang van 14 april 2009 ontvangt appellant nog een bedrag van € 0,- per vier weken aan WAO-uitkering en WW-uitkering. Uit de betaalspecificatie WW van 21 augustus 2009 blijkt dat de over de periode van 2 maart 2009 tot en met 16 augustus 2009 uit te betalen WW-uitkering volledig is overgemaakt aan de deurwaarder.
1.2. Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant herzien over de periode van 6 maart 2009 tot en met 16 augustus 2009 en de volgens het Uwv over die periode onverschuldigd betaalde uitkering van € 2.627,30 van appellant teruggevorderd.
2. Bij besluit van 30 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv - voor zover thans nog van belang - de door appellant gemaakte bezwaren tegen de onder 1.1 en 1.2 genoemde besluiten ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Ten aanzien van het executoriaal beslag heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gehouden is medewerking te verlenen aan het beslag en dat het niet op zijn weg ligt de geldigheid van dit door de deurwaarder gelegde beslag te beoordelen. Dit is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Het is evenmin aan de bestuursrechter die geldigheid te beoordelen. Hij dient bij de beoordeling van een betalingsregeling als hier aan de orde (de geldigheid van) het gelegde beslag als een gegeven te beschouwen. De toetsing van de bestuursrechter kan derhalve niet verder strekken dat het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van de betalingsbeslissing gebleven is binnen het kader van het beslag. Niet in geschil is dat dit het geval is. Ten aanzien van de herziening en terugvordering van de WW-uitkering heeft de rechtbank overwogen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de door hem verrichte werkzaamheden en de daaraan verbonden inkomsten van invloed konden zijn op de
WW-uitkering. Vaststaat dat appellant niet onverwijld uit eigen beweging aan het Uwv heeft doorgegeven hoeveel uur hij bij [naam werkgever] werkte en wat zijn inkomsten waren. De stelling van appellants gemachtigde dat appellant wel aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat dat onder andere is af te leiden uit de Suwinet-uitdraai van 9 juli 2009 heeft de rechtbank niet gevolgd. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 36, eerste lid, van de WW is verweerder, aldus de rechtbank, gehouden de uitkering te herzien en de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Van een dringende reden om van terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv niet bevoegd is de geldigheid van de beslaglegging te toetsen. Het Uwv heeft volgens hem klakkeloos gehandeld aangezien, in ieder geval bij het Uwv, wel degelijk een adres van appellant bekend was. Dit brengt volgens appellant met zich dat, gelet op de marginale toets die het Uwv toekomt, het hanteren van € 0,- als beslagvrije voet in deze niet in stand kon blijven. Ten aanzien van de herziening en terugvordering heeft appellant herhaald dat hij wel degelijk het Uwv van meet af aan adequaat heeft ingelicht over door hem verrichte werkzaamheden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit wat betreft het beslag en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Anders dan appellant stelt, komt aan het Uwv ten aanzien van de beslaglegging geen beoordelingsruimte toe. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat het Uwv gehouden is volledige medewerking aan een beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te mogen beoordelen (zie bijvoorbeeld CRvB 8 september 2010, LJN BN7208). Dit betekent dat het Uwv, ook al was hij bekend met het adres van appellant, hierin geen aanleiding heeft kunnen zien om geen uitvoering te geven aan het beslag. Het Uwv heeft bovendien zorgvuldig gehandeld door de deurwaarder direct in kennis te stellen van het hem bekende adres van appellant.
5.2. Ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herziening en terugvordering heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant zich niet aan de op hem rustende informatieverplichting heeft voldaan. Ook al was het Uwv bekend met de werkzaamheden van appellant bij [naam werkgever], dan nog was appellant verplicht om deze werkzaamheden telkens aan het Uwv te melden op het inkomstenformulier en/of wijzigingsformulier. Niet ter discussie staat dat appellant dit niet heeft gedaan. Hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd, kan daarom niet tot een ander oordeel leiden dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
5.3. Gelet op 5.1 en 5.2 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2012.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. van Eijndthoven
IvR