ECLI:NL:CRVB:2012:BX2180

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3326 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid van een appellant met hartklachten en psychische klachten in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, A. te B., tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die tot 5 november 2007 als assistent beheerder van een moskee werkte, meldde zich op 10 januari 2008 ziek met hartklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een Ziektewet-uitkering toe. Op 3 september 2009 concludeerde de verzekeringsarts dat appellant weer in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten, waarna de ZW-uitkering per 7 september 2009 werd beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn besluit op 25 september 2009.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen dat niet al zijn klachten waren meegenomen in de beoordeling en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was. Hij stelde dat de verzekeringsartsen niet hadden gewacht op de uitslag van een hartkatheterisatie en dat het Protocol Hartinfarct niet volledig was toegepast.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank in haar oordeel kan worden gevolgd. De verzekeringsartsen hadden inzichtelijk onderbouwd dat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn functie. Appellant had geen andere psychische klachten gemeld dan de bekende stemmingsstoornis en zijn stelling dat deze klachten hem belemmerden om te werken, was niet onderbouwd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen niet van toepassing zijn bij de beoordeling op grond van de ZW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/3326 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2010, 09/3760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2012. Appellant is verschenen en bijgestaan door mr. J. de Back, kantoorgenoot van mr. Ben Ahmed. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is tot 5 november 2007 werkzaam geweest als assistent beheerder van een moskee. Vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft hij zich op 10 januari 2008 ziek gemeld met hartklachten. Het Uwv heeft hem in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2. Appellant is op 3 september 2009 onderzocht door een verzekeringsarts, die tot de conclusie is gekomen dat appellant met zijn aspecifieke thoracale klachten en ook al voor het intreden van de werkloosheid bestaande slaapproblemen en linker armklachten weer in staat geacht kan worden om zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Bij besluit van 3 september 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 7 september 2009 beëindigd.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 3 september 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 3 september 2009 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht dat de getrokken conclusie dat appellant niet langer arbeidsongeschikt was in de zin van de ZW kan dragen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen herhaald die erop neerkomen dat het Uwv niet al zijn klachten bij de beoordeling heeft betrokken en de invloed van de beperkingen op zijn mogelijkheid om arbeid te verrichten heeft onderschat. Hij heeft verder naar voren gebracht dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsartsen met hun oordeelsvorming niet hebben gewacht totdat de uitslag van een hartkatheterisatie bekend was en geen volledige toepassing hebben gegeven aan het Protocol Hartinfarct.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het geval van appellant is dat de functie van assistent beheerder van een moskee.
4.2. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over de medische beoordeling en in de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben in het kader van de beoordeling van de aanspraken van appellant op een uitkering op grond van de ZW op inzichtelijke wijze onderbouwd dat hij weer geschikt wordt geacht om te werken als assistent beheerder van een moskee.
4.3. Van andere psychische klachten dan de bij de verzekeringsartsen bekende stemmingsstoornis, waarvoor appellant niet werd behandeld en geen medicatie kreeg, heeft appellant tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts op 3 september 2009 noch tijdens het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts op 25 september 2009 melding gemaakt. Appellant heeft zijn stelling dat zijn psychische klachten eraan in de weg staan om het eigen werk, dat volgens de verzekeringsartsen geen psychische belasting kent, te hervatten niet onderbouwd.
4.4. Uit de rapportage van 3 september 2009 volgt dat de verzekeringsarts de in het Protocol Hartinfarct neergelegde medische inzichten met betrekking tot hartklachten en belasting bij de beoordeling van appellant heeft betrokken. De beroepsgrond dat het Protocol Hartinfarct niet volledig is gevolgd, slaagt - daargelaten dat niet is gebleken dat bij appellant sprake is geweest van een hartinfarct - niet omdat de verzekeringsgeneeskundige protocollen bij een beoordeling op grond van de ZW geen toepassing vinden (zie CRvB 13 mei 2009, LJN BI3737).
4.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft, zoals blijkt uit de rapportage van 25 september 2009, de uitslag van de hartkatheterisatie bij haar oordeelsvorming betrokken. Tijdens het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts heeft appellant meegedeeld dat volgens de cardioloog “alles goed is”. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij de in beroep ingebracht rapportage van 18 december 2009 terecht erop gewezen dat de informatie die de cardioloog heeft verstrekt met een brief van 10 september 2009 in lijn is met de mededeling van appellant. De cardioloog is tot de conclusie gekomen dat sprake is van cardiaal niet goed verklaarbare klachten.
4.6. Uit de in het dossier aanwezige verslagen van onderzoeken van appellant komt naar voren dat appellant de Nederlandse taal voldoende beheerst om zijn situatie uiteen te zetten. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn opvatting dat het medische onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat bij het gesprek van appellant met de bezwaarverzekeringsarts geen tolk aanwezig is geweest.
4.7. Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.J. Penning
NW