ECLI:NL:CRVB:2012:BX2175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5330 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekmelding vanuit WW-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die zich ziek heeft gemeld vanuit een WW-uitkering vanwege pijnklachten in zijn benen, voeten, rug en schouders. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de medische beoordeling van het Uwv terecht heeft gevolgd. Appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na zijn ziekmelding in 2009 heeft het Uwv zijn Ziektewet-uitkering beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor verschillende functies, waaronder inpakker en productiemedewerker.

De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat hij meer beperkt was dan het Uwv aannam, niet gevolgd. Appellant verwees naar een brief van chirurg P.M. Schlejen, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om de eerdere beoordeling te herzien. De bezwaarverzekeringsarts had beperkingen vastgesteld, maar deze waren niet zo ernstig dat appellant niet in staat zou zijn om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig en juist hebben beoordeeld. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 juli 2012.

Uitspraak

10/5330 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 augustus 2010, 10/40 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Jongeneel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is werkzaam geweest als glazenwasser. In 2005 is hij uitgevallen met enkelklachten. Het Uwv heeft geweigerd appellant per einde wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), 9 oktober 2007, in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering aangezien hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Deze weigering heeft in beroep en in hoger beroep stand gehouden (zie CRvB 11 juni 2010, BM7561).
1.2. Op 31 augustus 2009 heeft appellant zich ziek gemeld wegens (toegenomen) pijn in beide benen en voeten, rug- en schouderklachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Aan appellants is een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Nadat hij op 13 oktober 2009 is gezien door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 13 oktober 2009 appellants ZW-uitkering per 13 oktober 2009 beëindigd aangezien hij geschikt werd geacht voor zijn arbeid, zijnde (een van) de in het kader van de WIA-beoordeling geduide functies.
1.3. Appellant heeft tegen het besluit van 13 oktober 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard en zijn besluit van 13 oktober 2009 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien om te oordelen dat het (bezwaar)verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van appellants belastbaarheid.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep evenals in beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv aangenomen en niet geschikt is voor ten minste één van de geduide functies. Appellant heeft daarbij gewezen op een in zijn ogen onjuist geïnterpreteerde uitlating van chirurg P.M. Schlejen in zijn brief van 9 februari 2009. Voorts heeft appellant gewezen op bij eerdere beoordelingen aangenomen beperkingen op basis van een SI-strain, lumbago, als gevolg van een bekkenscheefstand. De rechtbank heeft volgens appellant verzuimd in te gaan op zijn stelling dat zijn (toegenomen) pijnklachten van invloed zijn op de mate waarin hij belastbaar is voor arbeid en zijn stelling dat door de toegenomen beperking in het lopen zijn rug- en heupklachten zijn toegenomen. Ter onderbouwing van de objectiveerbaarheid en de ernst van zijn pijnklachten heeft appellant gewezen op een verwijzing naar de pijnpoli door zijn revalidatiearts en een bij de pijnpoli gestarte behandeling.
3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over de medische beoordeling en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Met rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft het Uwv op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellant weer geschikt moet worden geacht voor (een van) de functies die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA, te weten inpakker, productiemedewerker industrie en medewerker tuinbouw.
4.3. In de onder 1.1 genoemde WIA-procedure heeft appellant evenals in deze procedure de brief van chirurg Schlejen van 9 februari 2009 overgelegd en gesteld dat deze brief onjuist is geïnterpreteerd. De Raad heeft deze stelling in de WIA-procedure niet gevolgd. Er bestaat geen reden hierover nu anders te oordelen.
4.4. Uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 23 november 2009 komt naar voren dat zij bij lichamelijk onderzoek van appellant een scheefstand van de rug heeft geconstateerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van de belasting van de rug en de benen. Zij heeft deze beperkingen echter niet zo ernstig ingeschat dat appellant daarmee geen fysiek licht werk als in de geselecteerde functies zou kunnen verrichten. Voor zover appellant met zijn verwijzing naar eerdere beoordelingen bedoelt te stellen dat de bezwaarverzekeringsarts zijn beperkingen ten aanzien van rug en benen heeft onderschat kan de Raad hem hierin niet volgen. Appellant heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt van zwaardere beperkingen dan door de verzekeringsarts aangenomen.
4.5. Voor de door appellant gestelde toegenomen pijnklachten geldt dat appellant heeft volstaan met de opmerking dat hij is verwezen naar de pijnpoli en dat daar een behandeling is gestart. Appellant heeft hieromtrent geen stukken vanuit de behandelend sector overgelegd. Voor zover appellant bedoelt te stellen dat de rechtbank hieraan aan expliciete overweging had moeten wijden volgt de Raad hem daarin niet. De rechtbank heeft de beoordeling van appellants situatie door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig en juist geacht en daarmee impliciet appellants stelling verworpen dat hij (mede) als gevolg van toegenomen pijnklachten niet in staat is in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies te vervullen.
4.6. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) M. Greebe
(getekend) I.J. Penning
IvR