ECLI:NL:CRVB:2012:BX1930

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3334 WIA + 12/1495 WIA + 12/1496 WIA + 12/1497 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder in een tussenuitspraak (LJN BV0535) door de Raad was behandeld. In die tussenuitspraak werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) toepassing had moeten geven aan artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), wat zou moeten leiden tot de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

De Raad heeft in deze uitspraak de beroepsgronden van appellant, die stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, opnieuw overwogen. De Raad oordeelde dat er geen ruimte meer was voor deze herhaalde stelling, gezien de eerdere beoordeling. Het Uwv had in een latere toelichting de berekening van het dagloon en het vervolgdagloon verdedigd, wat de Raad overtuigde van de juistheid van deze berekeningen. De Raad concludeerde dat het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht niet in stand kon blijven.

De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak heeft vernietigd en de besluiten van het Uwv heeft beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2008 recht heeft op een WAO-uitkering, en dat de loondervingsuitkering en vervolguitkering correct zijn vastgesteld.

Uitspraak

09/3334 WIA, 12/1495 WIA, 12/1496 WIA en 12/1497 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 mei 2009, 08/1136 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juli 2012
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 11 januari 2012 (LJN BV0535) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft nadere besluiten ingezonden.
Appellant heeft zijn zienswijze daarop gegeven en geantwoord op een vraag van de Raad. Op verzoek van de Raad heeft het Uwv zijn besluiten nader toegelicht en gereageerd op de zienswijze van appellant.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
OVERWEGINGEN
1. Bij de tussenuitspraak is geoordeeld dat het Uwv in het kader van de beoordeling van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toepassing had behoren geven aan artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en dat die toepassing moet leiden tot toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Aan dit gebrek is de gevolgtrekking verbonden dat de aangevallen uitspraak en, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, ook het besluit van 19 juni 2008 (besluit 1) niet in stand kunnen blijven en dat ter finale beslissing van het geschil een nieuwe beslissing op bezwaar moet worden genomen met inachtneming van wat in die tussenuitspraak is overwogen.
2. Ter uitvoering van de in de tussenuitspraak gegeven opdracht heeft het Uwv vervolgens - het bezwaar tegen het besluit van appellant tegen het besluit van 26 februari 2008 gegrond verklaard;
- appellant met ingang van 5 februari 2008 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering en de mate van zijn arbeidsongeschiktheid bepaald op 15 tot 25%;
- vastgesteld dat de loondervingsuitkering € 280,14 bruto per maand bedraagt en voortduurt tot 5 februari 2010;
- vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2010 recht heeft op een vervolguitkering en die uitkering met ingang van die datum bepaald op € 264,05 bruto per maand;
- bepaald dat aan appellant de kosten van rechtsbijstand in bezwaar worden vergoed tot een bedrag van € 644,- .
Deze besluitonderdelen worden in deze uitspraak samen aangeduid als besluit 2. Daarbij wordt nog opgemerkt dat de ook genoemde ingangsdatum 8 januari 2008 berust op een kennelijke misslag, zoals terecht door het Uwv is opgemerkt in zijn brief van 20 april 2012.
3. Appellant heeft opnieuw naar voren gebracht dat hij volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht in de zin van de WAO. Ook heeft het Uwv volgens hem het dagloon en het vervolgdagloon niet juist berekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij de tussenuitspraak heeft de Raad alle beroepsgronden van medische en arbeidskundige aard besproken en in overweging 4.12 als zijn oordeel gegeven dat toepassing moest worden gegeven aan artikel 43a van de WAO en dat die toepassing moest leiden tot toekenning van een WAO-uitkering aan appellant met ingang van 5 februari 2008, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Voor een beoordeling van de - herhaalde - stelling van appellant dat hij toen volledig arbeidsongeschikt was, is geen ruimte meer.
4.2. Met zijn brief van 20 april 2012 heeft het Uwv de berekening van het dagloon en het vervolgdagloon toegelicht. Deze toelichting overtuigt de Raad van een juiste berekening ervan. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat bij de berekening van het vervolgdagloon had moeten worden uitgegaan van een leeftijd van 51 jaar. Uit artikel 21b, derde lid, van de WAO volgt dat voor de berekening van het vervolgdagloon (onder meer) bepalend is de leeftijd van een betrokkene op de datum van toekenning van de WAO-uitkering. Appellant was op 5 februari 2008 49 jaar oud.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het van rechtswege ontstane beroep van appellant tegen besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
-verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.288,-;
-bepaalt dat het Uwv aan appellant de betaalde griffierechten van € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) N.S.A. El Hana
CVG