ECLI:NL:CRVB:2012:BX1930
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder in een tussenuitspraak (LJN BV0535) door de Raad was behandeld. In die tussenuitspraak werd geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) toepassing had moeten geven aan artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), wat zou moeten leiden tot de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
De Raad heeft in deze uitspraak de beroepsgronden van appellant, die stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt was, opnieuw overwogen. De Raad oordeelde dat er geen ruimte meer was voor deze herhaalde stelling, gezien de eerdere beoordeling. Het Uwv had in een latere toelichting de berekening van het dagloon en het vervolgdagloon verdedigd, wat de Raad overtuigde van de juistheid van deze berekeningen. De Raad concludeerde dat het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht niet in stand kon blijven.
De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2012, waarbij de Raad de aangevallen uitspraak heeft vernietigd en de besluiten van het Uwv heeft beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 5 februari 2008 recht heeft op een WAO-uitkering, en dat de loondervingsuitkering en vervolguitkering correct zijn vastgesteld.