ECLI:NL:CRVB:2012:BX1769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-1793 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de betalingsverplichtingen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen na faillissement van de werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De betrokkene, A. te B., was in dienst van Bouw- en Onderhoudsbedrijf Haanko BV, dat op 21 september 2010 failliet ging. De curator heeft het dienstverband van betrokkene opgezegd met inachtneming van de kortst mogelijke opzegtermijn. Betrokkene heeft het UWV verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen op basis van de Werkloosheidswet (WW). Het UWV heeft een voorschot verstrekt en later een uitkering toegekend, maar betrokkene was van mening dat de uitkering niet correct was berekend.

De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het UWV veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag. In hoger beroep heeft het UWV zijn standpunt herhaald, waarbij het betoogde dat de stortingen in het Tijdspaarfonds niet als betalingen aan een derde kunnen worden beschouwd. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat Cordares, de uitvoeringsorganisatie van het Tijdspaarfonds, noch het Tijdspaarfonds zelf als derde kan worden aangemerkt in de zin van artikel 64, eerste lid, onder c, van de WW. Dit betekent dat het UWV de betalingsverplichtingen correct heeft berekend over een periode van dertien weken en de opzegtermijn.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 18 juli 2012.

Uitspraak

12/1793 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 21 februari 2012, 11/3135 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en zijn standpunt nader toegelicht.
Namens betrokkene heeft mr. S.N. Ketting, advocaat, een verweerschrift ingediend en gereageerd op de nadere toelichting van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2012, gevoegd met het onderzoek in de zaken die bekend zijn onder nummers 11/1374, 11/5066, 11/5071, 11/5072, 11/5090, 11/5091, 12/1792, 12/1794 en 12/1795. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers en mr. P.C.M. Huijzer. Namens betrokkene is mr. Ketting verschenen.
Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene was werkzaam in dienst van Bouw- en Onderhoudsbedrijf Haanko BV (werkgever) toen op 21 september 2010 het faillissement van de werkgever werd uitgesproken. De curator heeft op 24 september 2010 het dienstverband met betrokkene opgezegd met inachtneming van de kortst mogelijke opzegtermijn.
1.2. Betrokkene heeft appellant verzocht de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen op grond van het bepaalde in Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft appellant betrokkene een voorschot verstrekt. Daarbij is vastgesteld dat de opzegtermijn loopt tot en met 5 november 2010. Bij besluit van 9 november 2010 is aan betrokkene een uitkering toegekend betrekking hebbende op door de werkgever onbetaald gelaten bedragen aan onder meer stortingen in het zogenoemde Tijdspaarfonds over verschillende perioden tot en met 5 november 2010.
1.3. Betrokkene heeft tegen het besluit van 9 november 2010 bezwaar gemaakt, omdat volgens hem de uitkering niet juist is berekend. Bij besluit van 17 mei 2011 heeft appellant het bezwaar gegrond verklaard voor zover het betreft de hoogte van het netto in mindering te brengen voorschot en dat vastgesteld op € 1.226,00. Voor zover het gaat om de periode waarover de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en zogenoemde kort verzuimdagen zijn berekend, heeft appellant zijn besluit van 9 november 2010 gehandhaafd.
2. Betrokkene heeft tegen het besluit van 17 mei 2011 beroep ingesteld. Volgens hem had appellant de vergoeding van vrij opneembare roostervrije dagen en kort verzuimdagen niet mogen beperken tot de periode van 28 juni 2010 tot en met 5 november 2010, maar had appellant de betalingsverplichting van de werkgever over een periode van maximaal een jaar moeten overnemen. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 maart 2011 gegrond verklaard, het besluit van 4 maart 2011 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het besluit van 9 november 2010 te herroepen voor zover het ziet op het door appellant te vergoeden bedrag aan vrij opneembare roostervrije dagen en kort verzuimdagen en het door appellant na te betalen bedrag vast te stellen op € 1.609,24. Voorts heeft de rechtbank appellant veroordeeld tot betaling van wettelijke rente.
3. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten gehandhaafd die erop neer komen dat appellant de storting in het Tijdspaarfonds niet beschouwt als een betaling aan een derde en dat betrokkene wijst op de regeling van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Bouwnijverheid (CAO), die de werkgever tot stortingen in het Tijdspaarfonds verplicht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.1. Op grond van artikel 57a, tweede lid, van de CAO, geldend van 1 juli 2009 tot en met 31 december 2010, stort de werkgever na afloop van elke loonbetalingsperiode het tijdsevenredige deel van onder andere de waarde van tien vrij opneembare roostervrije dagen (als geregeld in artikel 19a van de CAO) en de waarde van drie werkdagen ter compensatie van een eventueel beroep van de werknemer op kort verzuim (als geregeld in artikel 21 van de CAO) in het Tijdspaarfonds. In artikel 57a, eerste lid, van de CAO is bepaald dat een werknemer een individuele rekening heeft in het Tijdspaarfonds, waarvan de administratie wordt gevoerd door Cordares.
4.2.2. In artikel 14, eerste lid, onder a, van de collectieve arbeidsovereenkomst Bedrijfstakeigen regelingen voor de Bouwnijverheid, geldend van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 (CAO-Regelingen), is bepaald dat de werkgever hetgeen hij ten aanzien van de werknemer is verschuldigd aan de in de CAO-Regelingen genoemde fondsen, waaronder het Tijdspaarfonds, betaalt aan Cordares als uitvoeringsorgaan van die fondsen.
4.2.3. Op grond van artikel 14, derde lid, onder a, van de CAO-Regelingen hebben de in de CAO-Regelingen genoemde fondsen, met uitzondering van het Tijdspaarfonds, een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever als hij zijn bijdrage- en premieverplichtingen aan de fondsen niet nakomt. In artikel 14, derde lid, onder b, van de CAO-Regelingen is bepaald dat, indien een werkgever niet voldoet aan zijn verplichtingen jegens de werknemer met betrekking tot de voorgeschreven betaling aan het Tijdspaarfonds, uitsluitend de werknemer, diens gemachtigde of de vakorganisatie waarvan de werknemer lid is de werkgever na voorafgaande sommatie in rechte nakoming kan vorderen van de verplichting onmiddellijk de verschuldigde bedragen te voldoen.
4.2.4. In artikel 6 van de statuten van de Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid is bepaald dat het Tijdspaarfonds zijn administratie opdraagt aan een uitvoeringsorganisatie. Uit de definities gegeven in artikel 2 van de statuten volgt dat deze uitvoeringsorganisatie Cordares CAO-Regelingen is.
4.2.5. In het reglement van het Tijdspaarfonds is vastgelegd dat op naam van een werknemer een zogenoemde Tijdspaarrekening wordt geopend ten behoeve van de stortingen aan en uitbetalingen van het Tijdspaarfonds. Op grond van artikel 8 van het reglement zijn de gestorte afdrachten voor dagen (bovenwettelijke vakantiedagen, roostervrije dagen en kort verzuimdagen) door de werknemer vrij opneembaar.
4.3. Het geschil tussen partijen is beperkt tot de vraag of stortingen voor de vrij opneembare roostervrije dagen en compensatie voor kort verzuimdagen, die de werkgever van betrokkene heeft nagelaten te doen in het Tijdspaarfonds, zijn aan te merken als bedragen die de werkgever in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden is verschuldigd als bedoeld in artikel 64, eerste lid, onder c, van de WW. Partijen zijn erover eens dat een bevestigende beantwoording van die vraag leidt tot een aanvullende aanspraak van betrokkene, naast hetgeen appellant reeds heeft toegekend, als toegewezen door de rechtbank (vanaf de eerste loonbetalingsperiode van 2010 tot en met 15 augustus 2010) en dat een ontkennende beantwoording leidt tot de aanspraak die appellant heeft vastgesteld (over een periode van dertien weken plus de opzegtermijn).
4.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat Cordares een derde is, zodat het gaat om bedragen die aan een derde zijn verschuldigd in de zin van artikel 64, eerste lid, onder c, van de WW. Dat Cordares de betalingen reserveert op een rekeningnummer dat op naam van de werknemer staat en dat de werknemer over de op zijn rekening gereserveerde bedragen kan beschikken, doet daar volgens de rechtbank niet aan af. Dit oordeel volgt de Raad niet.
4.5. Cordares vervult, zoals blijkt uit artikel 57a, eerste lid, van de CAO en artikel 14, eerste lid, onder a, van de CAO-Regelingen in samenhang met de artikelen 2 en 6 van de statuten van het Tijdspaarfonds, de rol van administratiekantoor. Met betrekking tot stortingen door een werkgever van bedragen voor vrij opneembare roostervrije dagen en compensatie voor kort verzuimdagen heeft Cordares geen andere taak dan de ontvangst van deze bedragen, die met de door de werkgever bij zijn stortingen verstrekte gegevens al per werknemer zijn gespecificeerd, aan de werknemer kenbaar te maken. Daarmee verschilt de positie van Cordares niet in betekenende mate van bijvoorbeeld een bankinstelling die met het verstrekken van een bankafschrift aan de werknemer, die rekeninghouder is, meedeelt dat na storting door de werkgever een bedrag aan loon op zijn rekening is bijgeschreven. Een administratiekantoor als Cordares is om die reden geen derde als bedoeld in genoemde
WW-bepaling.
4.6. Het Tijdspaarfonds, waarin een werkgever de op grond van de CAO verschuldigde bedragen stort, is evenmin aan te merken als een derde. In dat verband is van belang dat een werknemer in het Tijdspaarfonds een individuele rekening heeft, de op zijn naam staande Tijdspaarrekening. De bedragen die een werkgever na afloop van elke loonbetalingsperiode als tijdsevenredig deel van (onder andere) vrije opneembare roostervrije dagen en compensatie van kort verzuimdagen op de Tijdspaarrekening stort, zijn na storting direct en tot de volledige omvang van het door de werkgever ter zake gestorte bedrag voor de werknemer beschikbaar. De storting door een werkgever in het Tijdspaarfonds verschilt daarmee wezenlijk van een storting door een werkgever in een pensioenfonds, dat eerst op een uit een pensioenregeling voortvloeiend moment en tot volgens rekenregels te bepalen bedragen aan een werknemer uitkeringen zal doen. Een storting door een werkgever aan het Tijdspaarfonds is in feite een storting op een rekening van de werknemer.
4.7. Dat een werknemer met de door CAO-partijen gemaakte afspraken de keuze is ontnomen om de geldwaarde van vrij opneembare roostervrije dagen en kort verzuimdagen op andere wijze te ontvangen dan door tussenkomst van het Tijdspaarfonds, doet niet af aan het feit dat hij over de op zijn Tijdspaarrekening bijgeboekte bedragen voor deze dagen de vrije beschikking heeft. Bij het beschikkingsrecht van de werknemer past hetgeen is vastgelegd in artikel 14, derde lid, van de CAO-Regelingen. Het is de werknemer die in actie zal moeten komen als zijn werkgever in de betalingen aan het Tijdspaarfonds tekortschiet. Het Tijdspaarfonds is een door CAO-partijen opgericht intermediair en ontbeert op invordering van achterstanden gerichte bevoegdheden. Betrokkene heeft erop gewezen dat het bestuur van het Tijdspaarfonds, zoals blijkt uit artikel 7, vijfde lid, van het reglement, wel bevoegd is als het gaat om vordering van wettelijke rente over achterstallige betalingen. Dat het bestuur hier een vorderingsrecht heeft naast dat van de werknemer, plaatst het beschikkingsrecht van de werknemer over de bedragen die (moeten) worden gestort voor de genoemde dagen niet in een ander licht. Dat vorderingsrecht kan dienen als extra prikkel voor de werkgever om zijn stortingen getrouw te verrichten, maar doet niet af aan de vrije beschikbaarheid voor de werknemer van de gestorte bedragen noch aan zijn recht om van de werkgever nakoming te verlangen.
4.8. Betrokkene heeft ook erop gewezen dat zijn beschikkingsrecht is beperkt omdat hij de aanvraag voor uitbetaling van de dagen alleen bij Cordares kan indienen door tussenkomst van een vakbondsconsulent, die niet zeven dagen per week en 24 uur per dag beschikbaar is. Deze beperking, die op praktische gronden stoelt, biedt geen aanknopingspunt om een betaling van een werkgever aan het Tijdspaarfonds als een betaling aan een derde te beschouwen.
4.9. Niet ten onrechte heeft appellant erop gewezen dat het op grond van een afspraak tussen een werkgever en een werknemer dan wel op grond van CAO-afspraken ten aanzien van loonbetalingen plaatsen van een fonds tussen de werkgever en de werknemer niet ertoe kan leiden dat in geval van faillissement de periode waarover betalingsverplichtingen van de werkgever door appellant worden overgenomen, van dertien weken plus de opzegtermijn wijzigt in een periode van maximaal een jaar.
4.10. Het oordeel dat Cordares noch het Tijdspaarfonds is te beschouwen als een derde in de zin van artikel 64, eerste lid, onder c, van de WW brengt mee dat appellant de over te nemen betalingsverplichting ter zake van de vergoeding voor vrij opneembare roostervrije dagen en compensatie van kort verzuimdagen terecht heeft berekend over een periode van 13 weken en de opzegtermijn.
4.11. Uit 4.2 tot en met 4.10 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep van betrokkene zal ongegrond worden verklaard. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor toewijzing van het verzoek van betrokkene om appellant te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 mei 2011 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) I.J. Penning
TM