ECLI:NL:CRVB:2012:BX0642
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WW-uitkering voor directeur-grootaandeelhouder zonder privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellante, die van 1988 tot 2004 gehuwd was met D. [M.], had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) na het faillissement van de besloten vennootschap [naam BV], waar zij als gevolmachtigd directeur werkzaam was. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een gezagsverhouding tussen appellante en [naam BV]. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad overwoog dat voor de vaststelling van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, zoals vereist onder de WW, een gezagsverhouding tussen de werknemer en werkgever noodzakelijk is. Appellante had 50% van de aandelen in [naam BV] en was gevolmachtigd directeur, wat haar een significante zeggenschap gaf binnen de onderneming. De Raad concludeerde dat, ondanks de formele positie van appellante als directeur-grootaandeelhouder, er geen gezagsverhouding bestond die haar recht op een WW-uitkering zou rechtvaardigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellante niet als werknemer in de zin van de WW kon worden aangemerkt.
De uitspraak benadrukt de criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking, waarbij niet alleen de formele positie maar ook de feitelijke omstandigheden van belang zijn. De Raad concludeerde dat de appellante, ondanks haar rol en de ontvangen loonstroken, niet voldeed aan de vereisten voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking, en dat de schorsing uit haar functie en het faillissement van de BV hieraan niet veranderden. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.