ECLI:NL:CRVB:2012:BW9588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2884 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van ZW-uitkering wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 21 januari 2008 ziek meldde vanwege rugklachten, ontving vanaf 21 april 2008 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) legde appellant een maatregel op, waarbij zijn ZW-uitkering met 15% werd verlaagd, omdat hij verwijtbaar niet had meegewerkt aan het re-integratietraject. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht zonder deugdelijke grond. Er waren geen omstandigheden die duidden op het ontbreken van verwijtbaarheid of die leidden tot verminderde verwijtbaarheid van appellant.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht had geconcludeerd dat appellant onvoldoende had meegewerkt aan zijn re-integratie. Appellant had in september 2009 een re-integratieplan ondertekend, maar meldde zich in de tweede werkweek ziek, na slechts twee dagdelen gewerkt te hebben.

De Raad oordeelde dat de medische gegevens geen aanwijzingen bevatten dat de rugklachten van appellant zo ernstig waren dat het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van het re-integratieplan niet van hem gevergd kon worden. De Raad vond dat eventuele onvolkomenheden in de primaire besluitvorming door het Uwv in de bezwaarprocedure voldoende waren hersteld. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werden geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2884 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2011, 10/1918 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad met zaak 11/2885 WIA op 23 mei 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 21 januari 2008 wegens rugklachten ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet. Vanaf 21 april 2008 ontving appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.2. Nadat appellant op 4 augustus 2009 was gezien door een verzekeringsarts, is in september 2009 een re-integratieplan opgesteld dat door appellant is ondertekend. In het re-integratieplan is opgenomen dat appellant gedurende 12 weken, te beginnen op 15 september 2009, zal gaan werken bij de AM groep, waarbij de omvang van de werktijd geleidelijk zal worden opgebouwd. Appellant heeft zich in de tweede werkweek ziek gemeld. Hij had op dat moment in totaal twee dagdelen gewerkt.
1.3. Bij besluit van 26 oktober 2009 heeft het Uwv aan appellant de maatregel opgelegd om zijn ZW-uitkering van 26 oktober 2009 tot en met 16 januari 2010 met 15% te verlagen, omdat appellant verwijtbaar niet heeft meegewerkt aan het re-integratietraject.
1.4. Bij besluit van 11 maart 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 oktober 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit de rapportage van een bezwaarverzekeringsarts van 16 februari 2010 en de rapportage van een bezwaararbeidsdeskundige van 2 maart 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - samengevat - geoordeeld dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat appellant zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat er geen sprake is van omstandigheden die wijzen op het ontbreken van verwijtbaarheid of die leiden tot het aannemen van verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant, evenals in bezwaar en in beroep, - samengevat - gesteld dat de besluitvorming door het Uwv onzorgvuldig is geweest omdat hij aansluitend aan zijn ziekmelding in september 2009 niet is gezien door een verzekeringsarts en dat het inschakelen van de bezwaarverzekeringsarts tijdens de bezwaarprocedure dit gebrek niet kan herstellen.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De beschikbare medische gegevens bevatten geen aanwijzingen dat de rugklachten van appellant zo ernstig waren, dat het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van het re-integratieplan redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden. Voor zover er bij de primaire besluitvorming gesproken kan worden van onvolkomenheden doordat appellant niet is gezien door een verzekeringsarts, zijn deze in het kader van een volledige heroverweging in bezwaar afdoende hersteld doordat appellant is onderzocht door de bezwaarverzekeringsarts, die ook medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts van appellant. De namens appellant bij brief van 2 mei 2012 overgelegde informatie ziet niet op periode hier in geding en kan derhalve niet tot een andersluidend oordeel leiden.
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak bevestigd te worden.
5. Er zijn geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
TM