ECLI:NL:CRVB:2012:BW9588
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van ZW-uitkering wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 21 januari 2008 ziek meldde vanwege rugklachten, ontving vanaf 21 april 2008 een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) legde appellant een maatregel op, waarbij zijn ZW-uitkering met 15% werd verlaagd, omdat hij verwijtbaar niet had meegewerkt aan het re-integratietraject. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellant onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht zonder deugdelijke grond. Er waren geen omstandigheden die duidden op het ontbreken van verwijtbaarheid of die leidden tot verminderde verwijtbaarheid van appellant.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand was gekomen en dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht had geconcludeerd dat appellant onvoldoende had meegewerkt aan zijn re-integratie. Appellant had in september 2009 een re-integratieplan ondertekend, maar meldde zich in de tweede werkweek ziek, na slechts twee dagdelen gewerkt te hebben.
De Raad oordeelde dat de medische gegevens geen aanwijzingen bevatten dat de rugklachten van appellant zo ernstig waren dat het voortzetten van de werkzaamheden in het kader van het re-integratieplan niet van hem gevergd kon worden. De Raad vond dat eventuele onvolkomenheden in de primaire besluitvorming door het Uwv in de bezwaarprocedure voldoende waren hersteld. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en er werden geen gronden gevonden voor een proceskostenveroordeling.