ECLI:NL:CRVB:2012:BW8935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1967 WW + 11/4610 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van het Uwv inzake WW-uitkering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Werkloosheidswet (WW). Appellant had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, die zijn WW-uitkering herzien en teruggevorderd. Het Uwv heeft in een nieuw besluit van 27 december 2011 het bezwaar van appellant gegrond verklaard en een bedrag van € 322,- vergoed voor de kosten van de bezwaarprocedure. Ondanks deze tegemoetkoming had appellant nog belang bij het hoger beroep, omdat hij ook schadevergoeding en vergoeding van kosten voor rechtsbijstand vorderde.

De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep slaagt, omdat de eerdere besluiten van 31 oktober 2008 en 26 juli 2011 niet worden gehandhaafd. De aangevallen uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is vernietigd. De Raad heeft vastgesteld dat de door appellant gemaakte kosten voor zijn boekhouder en verleturen niet aan het Uwv kunnen worden toegerekend, omdat deze kosten niet in verband staan met de vernietigde besluiten. De gevraagde schadevergoeding is afgewezen, maar de Raad heeft wel geoordeeld dat het Uwv moet bijdragen in de kosten van rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 1.736,50.

De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 149,- moet vergoeden. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder schadevergoeding kan worden toegewezen en de relatie tussen gemaakte kosten en de vernietigde besluiten.

Uitspraak

10/1967 WW, 11/4610 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 19 februari 2010, 08/4217 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 26 juli 2011 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen.
Op 27 december 2011 heeft het Uwv een gewijzigd besluit genomen. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en een bedrag ter hoogte van € 322,- aan kosten in verband met de behandeling van het bezwaar vergoed.
Bij brief van 3 februari 2012 heeft appellant de Raad desgevraagd geïnformeerd dat hij zich kan vinden in het standpunt van het Uwv, zoals verwoord in het besluit van 27 december 2011. Hij verzoekt het Uwv te veroordelen tot vergoeding van kosten voor verleende rechtsbijstand en door appellant geleden schade.
Bij brief van 20 februari 2012 heeft het Uwv verweer gevoerd tegen de gevraagde schadevergoeding.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. Met het besluit van 27 december 2011 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellant beslist en de besluiten tot herziening en terugvordering van aan appellant verleende uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) van 20 mei 2008 herroepen. Dit besluit komt geheel tegemoet aan de bezwaren van appellant en maakt daarom geen deel uit van het geding. Gelet op de door hem gevorderde schadevergoeding en vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten heeft appellant nog wel belang bij het hoger beroep en het, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 26 juli 2011 dat (nog) niet tegemoet kwam aan de bezwaren van appellant.
2. Het hoger beroep en het beroep tegen het besluit van 26 juli 2011 slagen, omdat het door de rechtbank beoordeelde besluit van 31 oktober 2008 en het besluit van 26 juli 2011 niet worden gehandhaafd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 31 oktober 2008 in stand is gelaten, moet worden vernietigd, evenals de besluiten van 31 oktober 2008 en 26 juli 2011.
3.1. Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen in de kosten van zijn boekhouder en voor verleturen besteed aan de voorbereiding van een onderzoek door een voor het Uwv werkzame fraude-inspecteur. Deze kosten zijn voorafgaand aan de besluiten tot herziening en terugvordering van 20 mei 2008 gemaakt naar aanleiding van een uitnodiging van deze fraude-inspecteur aan appellant voor een gesprek op 5 mei 2008, waarbij appellant is verzocht aangiften inkomstenbelasting, jaarstukken over 2004 en 2005 en een overzicht van gewerkte uren in zijn onderneming mee te brengen. Die uitnodiging was gebaseerd op artikel 25 van de WW en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a en f, van het Uitkeringsreglement WW 2002.
In eerstgenoemd artikel is onder meer bepaald dat de werknemer verplicht is aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. Op grond van het genoemde artikelonderdeel uit het Uitkeringsreglement is de werknemer verplicht op verzoek van het Uwv te verschijnen op een aangewezen plaats en tijd en inzage te verlenen en tegen kostprijs kopieën te verstrekken van boeken, bescheiden, stukken en andere gegevensdragers, voor zover deze betekenis kunnen hebben voor het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
3.2. In het kader van de toepassing van artikel 8:73 van de Awb geldt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 14 maart 2002, LJN AE2442) als uitgangspunt dat, wil een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schadeposten voor inwilliging in aanmerking komen, de gestelde schade in zodanig verband moet staan met het vernietigde besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. De door appellant gemaakte kosten van zijn boekhouder en zijn verleturen in verband met het gesprek bij de fraude-inspecteur hangen niet samen met de vernietigde besluiten van 13 oktober 2008 en 26 juli 2011 en de daaraan ten grondslag liggende primaire besluiten tot herziening en terugvordering van WW-uitkering, maar houden verband met de controletaken van het Uwv en het alsnog voldoen aan een op appellant rustende inlichtingenverplichting ter voorbereiding van door het Uwv nog te nemen besluiten. De gestelde kosten worden daarom niet aan het Uwv toegerekend. Voor veroordeling van het Uwv tot vergoeding van deze door appellant gestelde schadeposten bestaat dan ook geen aanleiding.
4. Voor een veroordeling tot vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten voor rechtsbijstand bestaat geen aanleiding, omdat bij besluit van 27 december 2011 hiervoor al een bedrag van € 322,- is vergoed. Er bestaat wel aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van verleende rechtsbijstand aan appellant in beroep en in hoger beroep. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden die kosten begroot op € 644,- in beroep en op € 1092,50 in hoger beroep, totaal € 1.736,50. De gevraagde vergoeding van verletkosten die verband houden met het bijwonen van de zitting van de rechtbank en de hoorzitting bij de Bezwaaradviescommissie ZZP komen voor vergoeding in aanmerking. Uitgaande van een tijdsbesteding van tweeënhalf uur voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank en vijfenhalfuur voor het bijwonen van de hoorzitting van de Bezwaaradviescommissie ZZP en van een uurtarief van € 37,50 bedragen de voor vergoeding in aanmerking komende verletkosten € 357,- inclusief BTW.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 31 oktober 2008 en 26 juli 2011 gegrond en vernietigt die besluiten;
-wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af;
-veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 2.093,50;
-bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P. Boer.
ew