Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 juli 2010, 09/1838 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (Egypte) (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 19 juni 2012
Namens appellant heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaken met registratienummers 10/4685 WWB, 10/4886 WWB, 10/4144 WWB, 10/4703 WWB en 10/4713 WWB plaatsgevonden op 8 mei 2012. Voor appellant is verschenen mr. Brauer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.J.P. Pozuen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. Thans wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad verwijst voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in zijn uitspraak van heden in zaak 10/4703 WWB tussen dezelfde partijen. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
1.1. Bij besluit van 15 juni 2009, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 september 2009 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college de aanvraag van appellant om een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand voor de jaren 2007 en 2008 afgewezen. Het college heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. In de periode van 1 juni 2004 tot 1 oktober 2008 hebben kasstortingen op de bankrekening van appellant plaatsgevonden en zijn de vaste lasten van appellant hoger geweest dan de inkomsten. Aangezien appellant hierover geen sluitende verklaringen aflegt, kan volgens het college niet worden vastgesteld of appellant in de van belang zijnde referteperiode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum andere inkomsten heeft gehad, zodat geen recht bestaat op langdurigheidstoeslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft in de eerste plaats verwezen naar wat hij in zaak 10/4703 WWB heeft aangevoerd. Hij heeft hieraan toegevoegd dat de bewijslast hier wat anders ligt, omdat het college moet bewijzen dat er andere inkomsten zijn geweest. Daarin is het college volgens appellant niet geslaagd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De stelling van appellant dat de bewijslast op het college rust wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 24 april 2007, LJN BA3671 niet gevolgd. Aangezien het hier een aanvraag-situatie betreft, is het aan appellant om aannemelijk te maken dat hij voldoet aan de vereisten om voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen, waaronder de hier aan de orde zijnde voorwaarde, kort gezegd, dat zijn inkomen niet hoger is dan de bijstandsnorm.
4.2. Uit wat is overwogen in zijn uitspraak van heden in zaak 10/4703 WWB volgt dat appellant in de periode van juni 2004 tot en met oktober 2008 kasstortingen en zijn inkomen overstijgende uitgaven heeft gedaan, dat appellant daarover onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft en dat over deze periode niet kan worden vastgesteld of appellant verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden. Daaruit volgt tevens dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de peilperiode zijn inkomen niet hoger was dan de bijstandsnorm. Het college heeft dan ook op goede gronden de aanvraag om langdurigheidstoeslag over de jaren 2007 en 2008 afgewezen.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2012.