10/2814 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 april 2010, 09/5254 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (college)
Datum uitspraak: 16 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. de Jongh.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren [in] 1956, is bekend met het chronische vermoeidheidsyndroom, allergieën, diabetes en een aandoening van de spieren. De echtgenote van appellant, geboren [in] 1967, kampt met extreme vermoeidheid als gevolg van slaaptekort, concentratieverlies en een aantal lichamelijke klachten. De zoon van appellant en zijn echtgenote, geboren [in] 2005, heeft een aangeboren aandoening. Hij heeft vanwege een slokdarmprobleem extra zorg nodig bij het eten. Verder is hij bekend met koortsstuipen waarvoor hij op wisselende, ongeplande momenten naar het ziekenhuis moet. De zoon slaapt bovendien slecht waardoor ook de ouders veel wakker zijn.
1.2. Naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak heeft het college op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aan appellant een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp naar de klasse 2 (2 tot en met 3,9 uur per week) toegekend voor de periode van 15 april 2008 tot en met 14 juli 2008. Het college heeft vervolgens Argonaut Advies BV (Argonaut) verzocht de situatie van appellant opnieuw te beoordelen.
1.3. A. Martinez, sociaal geneeskundige bij Argonaut, heeft op basis van dossieronderzoek, een huisbezoek en observatie van appellant bij rapport van 25 juni 2008, aangevuld op 15 september 2008, geconcludeerd dat appellant als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is om zwaar huishoudelijk werk te verrichten. De echtgenote van appellant werkt fulltime als lerares maar is tijdelijk overbelast en kan slechts een gedeelte van de taken van appellant overnemen. Omdat zij wordt behandeld is de verwachting dat zij na negen maanden de aanvankelijk van appellant overgenomen taken weer ter hand kan nemen. Gelet daarop heeft Martinez aan het college geadviseerd om voor een periode van negen maanden een voorziening in de vorm van huishoudelijke hulp gedurende drie uur per week toe te kennen. Daarbij is opgemerkt dat voor de boodschappen gebruik gemaakt kan worden van een boodschappendienst.
1.4. Bij besluit van 30 oktober 2008 heeft het college conform het advies van Argonaut aan appellant voor de periode van 15 oktober 2008 tot en met 14 juli 2009 een voorziening voor huishoudelijke hulp in de klasse 2 toegekend, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.5. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2008 heeft M. Heus, arts bij Argonaut, telefonisch nader advies uitgebracht aan het college. Heus heeft - samengevat - overwogen dat de door appellant op het rapport van Martinez aangebrachte correcties en aanvullingen, voor zover relevant, niet leiden tot een andere indicatie.
1.6. Bij besluit van 17 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 oktober 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek door Argonaut onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant nadere informatie is opgevraagd bij Argonaut en dat door Argonaut is aangegeven op welke punten het advies moet worden aangepast en aangevuld. Gelet daarop heeft de rechtbank geconcludeerd dat er wel rekening is gehouden met de beperkingen van de zoon van appellant en de mede daardoor ontstane overbelasting van de echtgenote van appellant. Ook is afdoende gemotiveerd dat de aanpassingen en aanvullingen van het advies van Argonaut niet leiden tot een ander inhoudelijk advies. De rechtbank heeft, gelet hierop, overwogen dat het college zich heeft mogen baseren op het aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegde advies van Argonaut.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep - evenals in bezwaar en beroep - op het standpunt gesteld dat het aan de besluitvorming van het college ten grondslag gelegde onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat er te weinig uren voor huishoudelijke hulp zijn toegekend. Ten slotte heeft appellant er op gewezen dat Argonaut voor de periode volgende op de periode in geding heeft geadviseerd om huishoudelijke hulp naar een hogere klasse toe te kennen.
3.2. Het college heeft er in het verweerschrift onder meer op gewezen dat de latere toekenning naar een hogere klasse (klasse 3) het gevolg is van gewijzigde omstandigheden. De zoon gaat naar een verder weg gelegen school in Leiden en moet door appellant worden gebracht en appellant moet tijdens de lunchtijd aanwezig zijn. Appellant is hierdoor verdergaand belast zodat er voor het huishouden meer hulp nodig is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Noch in hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg - is aangevoerd, noch in de overige voorhanden zijnde gegevens heeft de Raad aanknopingspunten gevonden om in een andere zin dan de rechtbank te oordelen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Raad is daarbij van oordeel dat de door appellant overgelegde verklaring van de huisarts van 8 mei 2009 - afgegeven in het kader van een procedure over een indicatie in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten - geenszins tot een ander oordeel leidt. Voor het feit dat na de periode nu in geding een hogere klasse is toegekend voor de huishoudelijke verzorging heeft het college een afdoende verklaring gegeven. De Raad ziet overigens in die nieuwe indicatie een aanwijzing dat er door Argonaut in de omstandigheden van appellant zorgvuldig is geïndiceerd. Argonaut, en daarmee het college, heeft nauwkeurig de vinger aan de pols gehouden ten aanzien van de gezondheid van zowel appellant als zijn echtgenote. Toen bleek dat de situatie van de echtgenote na negen maanden - tegen de verwachting in - niet was verbeterd, is de met name op haar (on)vermogen tot het verrichten van gebruikelijke zorg gebaseerde indicatie gecontinueerd en aan de ontwikkeling van de gezinsomstandigheden aangepast.
4.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2012.