[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 2 april 2010, 09/5656 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Dongen (college)
Datum uitspraak: 22 mei 2012
Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.G.A.G. Weijmans.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 29 juli 2009 heeft het college de aanvraag van appellant van 5 juni 2009 om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen, op de grond dat het vermogen van appellant hoger is dan de voor hem geldende grens van het vrij te laten vermogen van € 5.455,--.
1.2. Appellant heeft in bezwaar betwist dat zijn vermogen, gelegen in het bezit van een auto, hoger is dan de grens van het vrij te laten vermogen. Hierop heeft het college beëdigd taxateur, P.A. Struyck (Struyck) ingeschakeld voor een taxatie. In het taxatierapport van 26 augustus 2009 heeft Struijk de waarde van de auto op € 6.400,-- vastgesteld. Appellant heeft zich met deze taxatie niet kunnen verenigen en heeft ter onderbouwing informatie van Autotrader en aankoopnota’s van 3 april 2009 en een verkoopnota van 27 augustus 2009 overgelegd. Desgevraagd heeft Struyck op 9 oktober 2009 een toelichting gegeven, waarin hij op de overgelegde stukken van appellant heeft gereageerd. De Adviescommissie voor de bezwaarschriften (commissie) heeft het college geadviseerd het bezwaar van appellant gegrond te verklaren. De commissie was van mening dat de taxatie door Struyck niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mocht worden, omdat het rapport van 9 oktober 2009 qua aard en toonzetting niet aan de eisen van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldoet en dit rapport de indruk heeft gewekt dat bij de taxateur sprake is geweest van enige vooringenomenheid.
1.3. Bij besluit van 21 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college, in afwijking van het advies van de commissie, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juli 2009 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt, samengevat, ten grondslag dat de waarde van de auto van appellant volgens Autotrader de grens van het vrij te laten vermogen overschrijdt, dat uit de verklaringen van appellant tijdens het intakegesprek naar aanleiding van zijn aanvraag kan worden afgeleid dat de auto toen al tenminste € 6.000,-- waard is geweest, en dat het college bevestiging voor zijn standpunt heeft gekregen in de door Struyck uitgevoerde extra keuring.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de waarde van de auto in juni 2009 minder dan € 5.455,-- is geweest en dat het college ten onrechte van het advies van de commissie is afgeweken. Appellant is, evenals de commissie, van mening dat het rapport van de taxateur niet gevolgd kan worden omdat het niet aan de eisen van artikel 3:9 van de Awb voldoet.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank over de waarde van de auto in juni 2008 wordt geheel onderschreven. Er is geen reden voor de veronderstelling dat Struyck, die immers als gerechtelijk beëdigd taxateur staat ingeschreven, niet kan worden beschouwd als een deskundige die zijn opdracht indertijd onafhankelijk en onpartijdig heeft vervuld. In het taxatierapport van 26 augustus 2009 staat niet concreet aangegeven waarom Struyck op het taxatiebedrag is uitgekomen. Wel heeft Struyck bij de aantekeningen aangegeven dat de auto in zeer goede staat verkeert en dat de schade aan de rechterzijde vakkundig is hersteld. In de nadere toelichting van 9 oktober 2009 heeft Struyck in reactie op de overgelegde stukken van appellant nogmaals bevestigd dat het taxatiebedrag juist is, mede omdat het hier om een courante auto gaat. De toonzetting van deze toelichting is weliswaar op onderdelen ongelukkig, maar dat brengt niet met zich dat het college niet mocht afgaan op de door de taxateur vastgestelde waarde. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de waarde niet objectief is vastgesteld. Het college heeft bij het vaststellen van de waarde van de auto voorts de eigen verklaringen van appellant in aanmerking kunnen nemen zoals afgelegd bij het intakegesprek. Hieruit valt een dagwaarde van € 6.000,-- te herleiden. Appellant heeft met de nota’s van 3 april 2009 onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van de auto in juni 2009 minder dan € 5.400,-- is geweest. Het feit dat deze nota’s eerst na 3 april 2009 zijn opgesteld doet afbreuk aan de bewijskracht ervan.
4.2. Uit 4.1 volgt dat het college terecht en op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen vanwege de aanwezigheid van een meer dan bescheiden vermogen.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Dat betekent dat er geen ruimte is voor inwilliging van het verzoek van appellant om veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en W.F. Claessens en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2012.
De griffier is buiten staat te ondertekenen.