ECLI:NL:CRVB:2012:BW5821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen terugvordering van voorschotten op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 12 oktober 2010, waarbij een bedrag van € 4.122,30 aan onverschuldigd betaalde voorschotten op grond van de Werkloosheidswet (WW) werd teruggevorderd. Appellant diende zijn bezwaarschrift op 20 oktober 2010 in, maar werd door het Uwv gewezen op de fatale termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar, die niet kon worden verlengd. Ondanks een telefonische melding van de gemachtigde van appellant dat de gronden op korte termijn zouden worden ingediend, werd het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden niet tijdig waren ingediend.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het Uwv appellant correct had geïnformeerd over de gevolgen van het niet tijdig indienen van de gronden. De Raad oordeelde dat er geen bewijs was dat appellant daadwerkelijk uitstel was verleend voor het indienen van de gronden. Appellant kon geen bijzondere omstandigheden aanvoeren die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank, die eerder had geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaren en de gevolgen van het niet naleven van gestelde termijnen in bestuursrechtelijke procedures.