ECLI:NL:CRVB:2012:BW5359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2394 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie als werkzoekende op basis van identificatieplicht

In deze zaak gaat het om de weigering van appellant om als werkzoekende geregistreerd te worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant meldde zich op 18 mei 2010 bij WERKbedrijf Den Haag Zuidwest en overhandigde een rijbewijs als identificatiedocument. Het Uwv verzocht appellant om een geldig paspoort te tonen, maar ondanks herhaalde verzoeken heeft appellant dit document niet overgelegd. Op 10 juni 2010 weigerde het Uwv appellant als werkzoekende te registreren, omdat hij niet voldeed aan de identificatie-eisen zoals gesteld in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI).

Appellant ging in bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank ’s-Gravenhage bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 maart 2011, waarin werd vastgesteld dat appellant zich niet had geïdentificeerd met een document dat voldeed aan de eisen van de Wet op de identificatieplicht. Appellant ging hiertegen in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij verschoonbare redenen had voor het niet kunnen overleggen van een ander identiteitsdocument dan zijn rijbewijs.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de identificatie-eisen. De Raad benadrukte dat een rijbewijs niet als geldig document kan worden aangemerkt voor registratie als werkzoekende volgens de relevante wetgeving. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

11/2394 SUWI
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 maart 2011, 10/6624 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 28 maart 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 18 mei 2010 gemeld bij WERKbedrijf Den Haag Zuidwest van Uwv om zich te laten registreren als werkzoekende en bij zijn melding een rijbewijs overgelegd. Afgesproken is toen dat hij zo spoedig mogelijk alsnog zijn paspoort zou laten zien. Op 20 mei, 26 mei, 2 en 8 juni 2010 is in contacten met appellant het tonen van een paspoort opnieuw aan de orde gesteld maar appellant heeft het gevraagde document niet getoond. Bij besluit van 10 juni 2010 heeft het Uwv geweigerd appellant als werkzoekende te registreren op de grond dat hij geen geldig identiteitsbewijs kon overleggen, vereist volgens artikel 55, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI).
1.2. Bij besluit van 12 augustus 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft appellant zich niet geïdentificeerd met een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, wat noodzakelijk is voor de inschrijving als werkzoekende.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Artikel 55, tweede lid, van de Wet SUWI verwijst naar het bepaalde onder 4° van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht. Daarin wordt een geldig rijbewijs als een document genoemd waarmee de identiteit van personen kan worden vastgesteld. Volgens hem heeft hij verschoonbare en verifieerbare redenen aangegeven waarom hij geen ander identiteitsdocument dan een rijbewijs heeft kunnen overleggen.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan appellant stelt is in de aangevallen uitspraak de volledige wettelijke grondslag vermeld. De omstandigheid dat het bepaalde onder 4° van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht daarin niet is geciteerd, is niet relevant, omdat uit artikel 55, eerste lid, van de Wet SUWI, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, van de Wet SUWI, zoals deze bepaling ten tijde van het bestreden besluit luidde, volgt dat een rijbewijs geen document is op grond waarvan op verzoek van een belanghebbende registratie als werkzoekende moet plaatsvinden.
4.2. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat appellant zich niet heeft geïdentificeerd met een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, wat noodzakelijk is voor de inschrijving als werkzoekende (vgl. CRvB 3 juni 2010, LJN BM7469). Het Uwv heeft de identiteit van appellant dus niet kunnen vaststellen aan de hand van een geldig document, zoals voorgeschreven in artikel 55, eerste lid, van de Wet SUWI.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat ten tijde hier van belang appellant niet het recht toekwam zich als werkzoekende door het Uwv te laten registreren. In het licht hiervan kan hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - wat daarvan ook zij - niet tot een ander oordeel leiden.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) K.E. Haan.
TM