ECLI:NL:CRVB:2012:BW0459
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene ontving vanaf 17 november 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. In februari 2007 meldde zij haar klantmanager dat zij een bedrijfspand ging huren voor een eigen onderneming, die zij op 19 mei 2007 startte. Na opschorting van de bijstand per 1 september 2007, werd deze hersteld na het overleggen van gevraagde gegevens. Echter, in augustus 2008 werd de aanvraag voor bijstand als zelfstandige afgewezen, omdat het bedrijf niet levensvatbaar zou zijn. Tevens werd de bijstand opgeschort vanwege onduidelijkheid over privé stortingen van betrokkene, die in totaal € 40.735,42 bedroegen in 2007 en 2008.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene onvoldoende inlichtingen had verstrekt over de herkomst van deze stortingen. Betrokkene verwees naar leningen van haar stiefmoeder en nicht, maar kon niet aantonen dat deze leningen daadwerkelijk waren verstrekt of dat er een reële terugbetalingsverplichting aan verbonden was. De Raad concludeerde dat de bijstandsverlening niet kon worden vastgesteld, gezien de onduidelijkheid over de privé bezittingen en schulden van betrokkene. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen het besluit van 5 maart 2009 ongegrond en vernietigde het besluit van 25 maart 2010.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 27 maart 2012.