[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 9 maart 2011, 10/505 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2012
Namens appellante heeft mr. J.F. Sabaroedin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Sabaroedin. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving sinds 19 april 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Uit de relatie van appellante met [P.] ([P.]) is op 1 juni 2008 een dochter geboren.
1.2. Naar aanleiding van een melding dat appellante samenwoont met [P.] heeft de Sociale Recherche Twente een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 5 juni 2009.
1.3. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college de bijstand van appelante met ingang van 1 mei 2009 ingetrokken. Bij besluit van 23 juni 2009 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 april 2009 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellante teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 6 april 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2009 ongegrond verklaard. Het bezwaar gericht tegen het besluit van 23 juni 2009 is gedeeltelijk gegrond verklaard en de ingangsdatum van intrekking is nader vastgesteld op 27 februari 2009. Dit betekent dat de periode van terugvordering wordt beperkt tot de periode van 27 februari 2009 tot en met 30 april 2009 en dat het terug te betalen bedrag wordt vastgesteld op € 1.598,96. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante, zonder bij het college daarvan melding te maken, in haar woning een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [P.], zodat zij geen zelfstandig recht had op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat de onderzoeksbevindingen voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat [P.] in de in geding zijnde periode zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft betwist dat op grond van de feiten en omstandigheden een gezamenlijk hoofdverblijf zou kunnen worden vastgesteld, terwijl geen onderzoek is gedaan naar de feitelijke situatie in de woning van [P.]. Daarbij komt dat bij het huisbezoek bij appellante geen goederen van [P.] zijn aangetroffen. Het college ziet zelf de verklaringen van de getuigen voor een groot deel niet als toereikend bewijs. Dat bij de waarnemingen [P.] met enige regelmaat op het adres van appellante is aangetroffen, heeft een reden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag vormen voor de conclusie dat [P.] ten tijde in geding zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante en de - op pagina 3 en 4 van de aangevallen uitspraak vermelde - overwegingen van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd. De rechtbank heeft terecht betekenis gehecht aan de waarnemingen in de periode van 27 februari 2009 tot en met 27 maart 2009 waarbij steeds is vastgesteld dat [P.] in de morgen vanaf de woning van appellante naar zijn werk fietste, en voorts terecht van belang geacht dat het standpunt van het college bevestiging vindt in de tegenover de sociale recherche afgelegde verklaringen van buurtbewoners, die uitgebreid en met elkaar in overeenstemming zijn. In hoger beroep heeft appellante daar onvoldoende tegenover gesteld. Gelet op de voorhanden zijnde onderzoeksgegevens valt niet in te zien dat het college nog nader onderzoek diende te verrichten, bijvoorbeeld door het afleggen van een huisbezoek aan het door [P.] opgegeven adres.
4.2. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.N.A. Bootsma en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.