[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 13 maart 2009, 08/964 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 21 maart 2012
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad hebben prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater en dr. Th.M. Erwteman, internist, als deskundigen appellante onderzocht, daarvan bij rapporten van 10 april 2010 onderscheidenlijk 5 juni 2011 verslag uitgebracht en geantwoord op vragen van de Raad.
Het Uwv heeft desgevraagd met inzending van een verzekeringsgeneeskundige rapportage gereageerd op het rapport van Koerselman en zijn opvatting ten aanzien van het rapport van Erwteman kenbaar gemaakt.
Appellante heeft een rapport van haar huisarts ingezonden en bij brief van 26 augustus 2011 het hoger beroep nader toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2011. Appellante is verschenen en bijgestaan door mr. M.J. van Weersch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft de Raad besloten het onderzoek te heropenen.
Met inzending van een arbeidskundige en een verzekeringsgeneeskundige rapportage heeft het Uwv geantwoord op vragen van de Raad. Appellante heeft op de rapportages gereageerd.
Met toestemming van partijen is bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1.1. Appellante heeft zich, terwijl zij werkloos was, op 15 maart 2005 ziek gemeld met psychische klachten. Met een op 27 november 2006 door het Uwv ontvangen formulier heeft zij een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 28 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 13 maart 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.2. Beslissend op dit bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 18 februari 2008 de resterende verdiencapaciteit van appellante gewijzigd van 52,2% in 61,21%. Aan dit besluit ligt een door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 januari 2008 ten grondslag en de opvatting van de bezwaararbeidsdeskundige dat nog drie van de al eerder aan appellante voorgehouden functies voor haar geschikt zijn, namelijk medewerker luistercontrole (Sbc-code 267060), gordijnennaaister (Sbc-code 272043) en elektronica monteur (Sbc-code 267040).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 18 februari 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op grond van de beschikbare medische gegevens geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de belastbaarheid van appellante hebben overschat. Bij het opstellen van de FML is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate rekening gehouden met de klachten die voortvloeien uit de stoornis van Asperger, met de valneiging van appellante, met haar problemen bij waarneming en planning en de beperking in hand- en vingergebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naar voren gebrachte buikklachten en de gestelde problemen met betrekking tot concentratie en motoriek niet met medische gegevens zijn onderbouwd en dat het gegeven dat mensen met een autismespectumstoornis snel vermoeid zijn niet leidt tot het oordeel dat het Uwv in de FML een urenbeperking had moeten opnemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv met de rapportage van zijn bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam uiteengezet dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de mogelijkheden van appellante niet te boven gaat.
3.1. Appellante heeft in hoger beroep haar stelling herhaald dat zij met haar klachten niet tot (volledige) werkhervatting in staat is.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Deskundige Koerselman heeft in zijn rapport van 10 april 2010 verslag gedaan van zijn onderzoek naar de gezondheidstoestand van appellante op 13 maart 2007 en haar medische beperkingen voor het verrichten van arbeid op die datum. De deskundige heeft kennis genomen van de beschikbare gegevens van de psychiaters G. Casteelen,
H.L. Keijer en A.M.M. van der Reijken en van de psycholoog W.M. Snellen en heeft appellante zelf psychiatrisch onderzocht. Hij heeft vastgesteld dat bij appellante zowel tijdens zijn onderzoek als op 13 maart 2007 sprake was van een conversiestoornis en aanwijzingen bestonden voor de stoornis van Asperger. Hij heeft uitvoerig gemotiveerd uiteengezet dat de gestelde diagnosen noodzaken tot stressvermindering. In de FML van 8 januari 2008 is volgens hem daarmee voldoende rekening gehouden. Voor een noodzaak tot urenbeperking in verband met verminderde energie heeft de deskundige geen medische onderbouwing kunnen vinden. Ervan uitgaande dat de klacht van beperkt hand- en vingergebruik geen lichamelijke basis heeft, heeft de deskundige een verdere beperking van het gebruik van de handen dan in de FML is vastgelegd op psychiatrische gronden niet noodzakelijk geacht. Omdat Koerselman bij zijn onderzoek bij appellante een ernstige, niet zonder risico zijnde, hypertensie vond, heeft hij een nader onderzoek door een internist in overweging gegeven.
4.2. De deskundige Erwteman heeft met zijn rapport van 5 juni 2011 meegedeeld dat hij bij meting bij appellante matig ernstige hypertensie heeft vastgesteld, die wordt behandeld en zonder co-morbiditeit en complicaties is. Volgens de deskundige zijn er geen aanwijzingen dat de toestand van appellante, voor zover het zijn vakgebied als internist betreft, ten tijde van zijn onderzoek verschilde van die op 13 maart 2007. Hij kan zich verenigen met de FML van 8 januari 2008 en ziet voor een urenbeperking geen noodzaak.
4.3. Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter in beginsel het oordeel volgt van door hem ingeschakelde deskundigen als deze hun bevindingen en conclusies op inzichtelijke wijze en naar behoren hebben gemotiveerd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het geval van appellante van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken is niet gebleken. De deskundigen Koerselman en Erwteman hebben een volledig en zorgvuldig onderzoek verricht en met hun rapporten inzicht gegeven in de wijze waarop zij tot hun - gemotiveerde - opvattingen over de medische situatie van appellante op 13 maart 2007 zijn gekomen.
4.4. Uit het rapport van deskundige Koerselman blijkt dat hij kennis heeft genomen van de stukken waarop appellante haar stelling heeft gebaseerd dat, in verband met een bij een neuropsychologisch onderzoek gevonden laag performaal IQ en de door behandelend psychiaters benoemde gespannen psychomotoriek en haar moeite met bewaking van grenzen en energieverbruik, haar mogelijkheden om arbeid te verrichten zijn overschat. Uit het rapport van deskundige Erwteman blijkt dat hij informatie heeft verkregen van de huisarts van appellante die overeenstemt met de inhoud van de door appellante ingezonden brief van haar huisarts, en deze informatie bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
4.5. Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het Uwv bij de schatting een juist beeld had van de belastbaarheid van appellante. De vraag resteert of appellante uitgaande van de FML van 8 januari 2008 in staat geacht kon worden om op 13 maart 2007 de in overweging 1.2 genoemde functies te vervullen.
4.6. Met de arbeidskundige rapportage van 15 januari 2008 heeft het Uwv zijn opvatting onderbouwd dat, voor zover uit het Resultaat functiebeoordeling op een of meer beoordelingspunten blijkt van een belasting in de aan de schatting ten grondslag liggende functies die de mogelijkheden van appellante te boven lijkt te gaan, desalniettemin sprake is van werkzaamheden die appellante met haar beperkingen kan verrichten.
4.7. Appellante heeft ter zitting de geschiktheid van de functie van medewerker luistercontrole ter discussie gesteld en erop gewezen dat in die functie ondanks het ontbreken van een zogenoemde signalering op het beoordelingspunt ‘handelingstempo’ sprake lijkt te zijn van een hoger handelingstempo dan in gangbare arbeid gebruikelijk is. Er worden eisen gesteld aan de snelheid van zien, horen en grijpen terwijl bij het aantal per uur te testen units wordt gesproken over ‘hoogfrequent’. Met een arbeidskundige rapportage van 31 oktober 2011 heeft het Uwv nader toegelicht dat ook deze functie voor appellante geschikt is. Indien een betrokkene beschikt over een voldoende visus, gehoor en oog-handcoördinatie en voorts in staat is een zekere routine te ontwikkelen, dan is het testen van maximaal 400 units per uur en het registreren van de resultaten daarvan geen werk dat zich wat betreft handelingstempo van ander gangbaar werk onderscheidt, aldus het Uwv.
4.8. Met een verzekeringsgeneeskundige rapportage van 25 november 2011 heeft het Uwv als zijn opvatting gegeven dat een overtuigend medisch substraat om de functie van medewerker luistercontrole voor appellante niet geschikt te achten ontbreekt. Bij appellante zijn geen neurologische of zintuiglijke stoornissen komen vast te staan.
4.9. Met de in 4.7 en 4.8 genoemde rapportages is voldoende onderbouwd dat de belasting in de functie van medewerker luistercontrole van appellante kan worden gevergd. De rechtbank kan daarnaast worden gevolgd in haar oordeel dat met de aanvullende rapportage van bezwaararbeidsdeskundige van 5 februari 2009 voldoende duidelijk is geworden dat ook de andere twee functies, waarop het Uwv de schatting heeft gebaseerd, voor appellante geschikt zijn.
4.10. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2012.