ECLI:NL:CRVB:2012:BV8847

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2578 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een ZW-uitkering op basis van onvoldoende verzekerde dagen

In deze zaak gaat het om de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had zich ziek gemeld op 22 december 2008, maar het Uwv weigerde de uitkering omdat hij in de twee maanden voorafgaand aan het einde van zijn verzekering niet op ten minste zestien dagen verzekerd was. De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant stelde in hoger beroep dat hij in de relevante periode op ten minste zestien dagen verzekerd was geweest, maar het Uwv betwistte dit en baseerde zich op gegevens uit de polisadministratie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij meer dan vijf dagen verzekerd was geweest bij zijn werkgever. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/2578 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 31 maart 2010, 09/3686 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 14 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. Visser, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012, waar appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.B.M. Adriaansen, advocaat, kantoorgenoot van mr. Visser. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant was van 4 juli 2008 tot en met 24 oktober 2008 in dienst bij [onderneming 1] te Bergen op Zoom. Van 9 december 2008 tot en met 17 december 2008 was hij als uitzendkracht werkzaam via [onderneming 2]. Op 22 december 2008 heeft appellant zich ziek gemeld.
1.3. Bij besluit van 27 mei 2009 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering in het kader van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Omdat appellant in de twee maanden voorafgaand aan het einde van zijn verzekering niet op ten minste zestien dagen verzekerd was, voldeed hij niet aan de voorwaarden van artikel 46 van de ZW.
1.4. Bij besluit van 3 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in de periode van 18 oktober 2008 tot 18 december 2008 in totaal hooguit op veertien dagen verzekerd is geweest ingevolge de ZW en aldus niet voldoet aan de vereisten van artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook terecht besloten appellant geen ZW-uitkering toe te kennen.
3. Appellant heeft in hoger beroep (samengevat) aangevoerd dat het einde van de verzekering op 18 december 2008 ligt, dat hij op 22 december 2008 ziek is geworden en derhalve artikel 46, eerste lid aanhef en onder b, van de ZW van toepassing is. Anders dan het Uwv en de rechtbank menen is hij in de relevante periode van twee maanden op ten minste zestien dagen verzekerd geweest, namelijk gedurende zeven dagen bij [onderneming 1] en gedurende negen dagen bij [onderneming 2], zijnde in totaal zestien dagen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad stelt vast dat partijen in hoger beroep nog slechts verdeeld worden gehouden over het aantal dagen dat appellant in de periode van 18 oktober 2008 en 18 december 2008 verzekerd was vanwege werkzaamheden bij [onderneming 1]. De Raad zal zich in zijn beoordeling dan ook tot dit geschilpunt beperken. Niet meer in geschil is de toepasselijkheid van artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW. Ook zijn partijen het erover eens dat appellant in de relevante periode gedurende negen dagen verzekerd was vanwege werkzaamheden via [onderneming 2].
4.2. Artikel 46 ZW, voor zover hier van belang, luidt:
1. Degene, die:
(….)
b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest, heeft, indien hij (….) binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv, aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. (….)
4.3. Het Uwv baseert zijn standpunt dat appellant gedurende vijf dagen verzekerd was vanwege verrichte werkzaamheden voor [onderneming 1] in de loonperiode van 6 oktober 2008 tot en met 2 november 2008 op gegevens uit de polisadministratie en ziet zijn standpunt bevestigd in de, in beroep overgelegde loonafrekening van [onderneming 1] over de periode van week 41 tot en met week 44 (6 oktober 2008 tot 2 november 2008), waarin vijf SVW dagen zijn vermeld.
4.4. Op appellant rust de bewijslast dat hij in de periode van 18 oktober 2008 tot en met 18 december 2008 op meer dan vijf dagen verzekerd is geweest vanwege werkzaamheden bij [onderneming 1]. De Raad is van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. Aan de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen kan de Raad niet de waarde toekennen die appellant daaraan wenst te hechten. De verklaring van [onderneming 1], gedateerd op 2 maart 2009, geeft slechts aan dat appellant van 4 juli 2008 tot en met 24 oktober 2008 in dienst is geweest bij [onderneming 1]; daaruit blijkt niet hoeveel en op welke dagen appellant verzekerd was. Bovendien betreft deze verklaring een fotokopie die doet twijfelen aan de authenticiteit van de verklaring. Appellant kon geen originele versie overleggen en kon evenmin verklaren wat de functie was van de heer [P.], die de verklaring namens [onderneming 1] heeft ondertekend, noch waarom die verklaring reeds op 2 maart 2009 is opgesteld. De verklaring van [C.], voormalige collega van appellant, dat hij samen heeft gewerkt met appellant voor [onderneming 1] van 18 oktober tot en met 24 oktober 2008 brengt de Raad evenmin tot een ander oordeel, aangezien daarmee niet wordt aangetoond dat appellant op de genoemde dagen verzekerd was. Appellant heeft geen loonstroken, bankafschriften of andere objectieve en verifieerbare informatie kunnen overleggen waaruit blijkt dat hij in de betreffende periode over meer dan vijf dagen salaris heeft ontvangen van [onderneming 1], op grond waarvan meer verzekerde dagen zouden kunnen worden aangenomen.
4.5. Gelet op het hiervoor gestelde in 4.3 en 4.4 komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) Z. Karekezi.
GdJ