ECLI:NL:CRVB:2012:BV8721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/5337 ZW + 10/3214 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling geschiktheid voor eigen arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld vanwege rugklachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts geschikt werd geacht voor zijn eigen arbeid. De Raad heeft de bestreden besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) bevestigd, waarbij werd gesteld dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de conclusies voldoende gemotiveerd waren. Appellant was het niet eens met de uitspraken van de rechtbank en voerde aan dat zijn psychische beperkingen waren onderschat en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige had ingeschakeld. Hij stelde ook dat de rechtbank in strijd met het beginsel van equality of arms had gehandeld door een brief van zijn huisarts niet in het geding te betrekken.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellant met ingang van 16 april 2008 en 19 maart 2009 niet ongeschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WAO-beoordeling aan hem waren voorgehouden. De Raad benadrukt dat de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid moet worden gebaseerd op objectieve medische gegevens. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de rechtbank te betwisten en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en onderstreept het belang van zorgvuldige medische beoordeling in dergelijke zaken.

Uitspraak

09/5337 ZW en 10/3214 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Leeuwarden van 18 augustus 2009, 08/2051 (aangevallen uitspraak 1) en 22 april 2010, 09/1579 (aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 14 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2012. Hierbij zijn de gedingen gevoegd behandeld met de zaken van appellant, geregistreerd onder de nummers 11/4478 WAO en 11/4479 WAO. Voor appellant is verschenen mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Na het onderzoek ter zitting zijn de onderhavige zaken van de WAO-zaken gesplitst.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft zich vanuit een situatie waarin hij naast een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, op 12 december 2007 ziek gemeld in verband met een toename van rugklachten.
2. Naar aanleiding van die ziekmelding is appellant in het kader van de Ziektewet (ZW) beoordeeld door een verzekeringsarts. Deze arts achtte appellant met ingang van 16 april 2008 weer geschikt voor zijn eigen arbeid. Bij besluit van 9 april 2008 is de ZW-uitkering van appellant per 16 april 2008 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 1 augustus 2008 (bestreden besluit 1) is het bezwaar tegen het besluit van 9 april 2008 ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van gelijke datum ten grondslag gelegd.
3. Vanwege een opname in een verslavingskliniek heeft appellant zich op 9 juli 2008 opnieuw ziek gemeld. Na enkele spreekuurcontacten met de verzekeringsarts heeft deze arts appellant met ingang van 19 maart 2009 geschikt geacht om zijn eigen arbeid te verrichten. Bij besluit van 17 maart 2009 is het ziekengeld per 19 maart 2009 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 juni 2009 (bestreden besluit 2) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 16 juni 2009 ten grondslag gelegd.
4. Bij de aangevallen uitspraken 1 en 2 heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank was in beide zaken van oordeel dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren verricht en dat zij de getrokken conclusies kunnen dragen. De rechtbank heeft geen reden gevonden om de conclusies niet te onderschrijven noch om aan te nemen dat appellant de hem voorgehouden functie van samensteller niet zou kunnen verrichten.
5. Appellant kan zich met de uitspraken van de rechtbank niet verenigen. Hij handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat zijn medische - met name zijn psychische - beperkingen zijn onderschat en dat de rechtbank ten onrechte geen onafhankelijke deskundige heeft ingeschakeld. Bovendien heeft de rechtbank volgens hem in strijd met het beginsel van equality of arms geweigerd om de brief van zijn huisarts van 20 juni 2009 in het geding te betrekken, terwijl zij wel een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 mei 2009 heeft meegenomen in haar overwegingen.
6. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Naar de Raad reeds bij herhaling heeft overwogen dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt volgens vaste rechtspraak van de Raad echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de WAO. Inmiddels heeft de Raad al meerdere malen uitgesproken dat in dergelijke gevallen van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die ten grondslag hebben gelegen aan de schatting in het kader van de WAO.
7. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of hij zich kan stellen achter het oordeel van de rechtbank dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 16 april 2008 en met ingang van 19 maart 2009 niet (langer) ongeschikt moet worden geacht voor ten minste één van de aan hem in het kader van de WAO-beoordeling voorgehouden functies, te weten de functie van samensteller (sbc-code 267050). De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Bij een beroep tegen een hersteldverklaring in het kader van de ZW gaat het om de vraag of betrokkene als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken per de datum in geding verhinderd is de in aanmerking komende arbeid te vervullen en dat daarbij ter beoordeling staat of het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voldoende zorgvuldig is geweest en of de bevindingen en conclusies van dat onderzoek het bestreden besluit kunnen dragen. Daarvan is in de onderhavige zaken sprake. Gewezen wordt op meergenoemde rapporten van de bezwaarverzekeringsartsen van 1 augustus 2008 en van 16 juni 2009. Bovendien wijst de Raad nog op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 mei 2009 waarin deze arts is ingegaan op nader verkregen inlichtingen van de verslavingskliniek en de behandelende revalidatiearts. In dit rapport is door de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd het standpunt herhaald dat er geen aanleiding is om meer beperkingen bij appellant aan te nemen per de in geding zijnde data.
8. Met de rechtbank acht de Raad door appellant niet aannemelijk gemaakt dat op de data hier in geding nog (langer) van een toename van zijn beperkingen sprake was. In de voorhanden zijnde medische informatie wordt geen grond gezien voor een andersluidend oordeel. Aan de door appellant ingebrachte brief van zijn huisarts van 20 juni 2009 kan niet dat gewicht worden toegekend dat appellant eraan toegekend wenst te zien. Deze brief bevat slechts een opsomming van omstandigheden die niet met medische gegevens is onderbouwd. Voorts wordt appellant niet gevolgd in zijn standpunt dat de rechtbank in strijd met het beginsel van equality of arms meergenoemde brief van zijn huisarts niet in het geding in eerste aanleg heeft betrokken. Immers deze brief is niet op verzoek van de rechtbank en, anders dan de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 28 mei 2009, pas ruim na de zittingsdatum van 9 juni 2009 naar de rechtbank gezonden. De bestreden besluiten zijn daarom gebaseerd op zorgvuldig medisch onderzoek en zijn voldoende draagkrachtig gemotiveerd. In hetgeen door appellant hieromtrent in hoger beroep is aangevoerd, wordt geen grond gezien voor een andersluidend oordeel, temeer niet nu appellant zijn standpunten niet met nieuwe medische gegevens heeft onderbouwd.
9. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen. Voor een veroordeling tot schadevergoeding bestaat geen aanleiding.
10. Tot slot acht de Raad geen termen aanwezig om tot een proceskostenveroordeling over te gaan.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak 1 en de aangevallen uitspraak 2;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) Z. Karekezi.
JL