ECLI:NL:CRVB:2012:BV8696
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toestemming voor werkzaamheden in eigen bedrijf onder de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant ontving vanaf 1 juni 2009 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en had toestemming gekregen om werkzaamheden te verrichten in zijn eigen bedrijf, een import- en exportbedrijf van halal producten. Deze toestemming was oorspronkelijk verleend voor de periode van 2 november 2009 tot en met 16 mei 2010, maar werd later door het Uwv gewijzigd naar 2 mei 2010. Appellant verzocht om verlenging van deze toestemming, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, verwijzend naar de wettelijke maximale periode van 26 weken voor een startperiode zoals vastgelegd in artikel 77a van de WW.
De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv en oordeelde dat de wet niet toestaat om de startperiode verder te verlengen dan 26 weken na de ingangsdatum. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld. De Raad stelde vast dat de bij besluit I gegeven toestemming niet kon worden verlengd zoals appellant had beoogd, en dat het betoog van appellant over het feit dat hij geen gebruik had kunnen maken van de startperiode niet opging. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het beroep ongegrond was verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.