ECLI:NL:CRVB:2012:BV8219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/3040 WW + 10/6628 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na onjuiste opgave van gewerkte uren door zelfstandige

In deze zaak gaat het om de herziening van de WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Appellant, die sinds 1 november 2000 een WW-uitkering ontving, had een bedrijf in nagelstyling en was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Het Uwv herzag de uitkering over de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 mei 2005, omdat appellant volgens het Uwv in die periode minimaal 23,55 uur per week als zelfstandige had gewerkt. Dit leidde tot een korting van gemiddeld 10,51 uur per week op zijn uitkering en een terugvordering van € 20.308,48.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep handhaafde appellant zijn standpunt dat de herziening onterecht was, omdat hij niet op de hoogte was van de verplichting om ook indirecte gewerkte uren op te geven. Hij stelde dat hij te goeder trouw had gehandeld en dat de informatievoorziening van het Uwv gebrekkig was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting niet volledig was nagekomen door geen melding te maken van de gewerkte uren. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de WW-uitkering had herzien en de terugvordering had gehandhaafd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 21 september 2010 ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,-.

Uitspraak

09/3040 WW en 10/6628 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 april 2009, 08/4739 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.D. van Alphen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 september 2010 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarop appellant op verzoek van de Raad heeft gereageerd.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad beantwoord en bij brief van 9 november 2011 meegedeeld het besluit van 21 september 2010 te handhaven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Alphen. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is met ingang van 1 november 2000 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) op basis van een gemiddeld arbeidsurenverlies van 38 uur per week. Daarnaast stond hij sinds 25 augustus 2000 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel met het bedrijf [naam bedrijf], een groothandel en opleidingsinstituut voor nagelstyling.
1.2. Bij besluit van 22 november 2007 heeft het Uwv, op basis van een rapport werknemersfraude, de WW-uitkering van appellant herzien over de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 mei 2005. Volgens het Uwv heeft appellant in deze periode minimaal 23,55 uur per week als zelfstandige gewerkt. Aangezien appellant voordat hij werkloos werd 13,04 uur per week werkzaam was als zelfstandige, zijn alleen de uren die hij meer heeft gewerkt dan 13,04 uur per week gekort op zijn uitkering. Hierdoor is gemiddeld 10,51 uur per week in mindering gebracht op de WW-uitkering van appellant. Bij besluit van 23 november 2007 heeft het Uwv een bedrag van € 20.308,48 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 3 september 2008 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 22 november 2007 en 23 november 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft samengevat geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de WW-uitkering van appellant over de periode van 1 januari 2002 tot en met 1 mei 2005 heeft herzien en de onverschuldigd betaalde uitkering terecht van hem heeft teruggevorderd.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de WW-uitkering ten onrechte met terugwerkende kracht is herzien, omdat het hem niet redelijkerwijs duidelijk was dat er teveel WW-uitkering werd uitbetaald. Het Uwv heeft nimmer met hem gecommuniceerd over het opgeven van het aantal gewerkte uren als zelfstandige. Hij heeft steeds te goeder trouw gehandeld en is het slachtoffer geworden van onduidelijke regelgeving en onvolledige voorlichting door het Uwv. Appellant kan niet worden verweten dat hij alleen opgave heeft gedaan van zijn declarabele uren. Aangezien de WW-uitkering niet met terugwerkende kracht mag worden herzien, kan de terugvordering evenmin in stand blijven.
4.1. Uit een onderzoek van de Nationale ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ”Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering” is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding). In het geval van appellant heeft deze herbeoordeling door de zogenoemde toetsingscommissie ZZP geleid tot het in rubriek I genoemde besluit van 21 september 2010. Appellant heeft kenbaar gemaakt zich ook met dit besluit niet te kunnen verenigen. In verband daarmee is appellant gehoord door de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP.
4.2. Het Uwv heeft op 9 november 2011 te kennen gegeven het advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP op te volgen en de herziening en terugvordering te handhaven.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Voor een weergave van het toepasselijk wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
5.2. De onder 4.1 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbende corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van gewerkte uren als zelfstandige. Correctie vindt wel plaats indien de belanghebbende wel uren als zelfstandige aan het Uwv heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop het Uwv informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van direct productieve uren. In het geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Dit uitgangspunt is onder 2.2 van de Handleiding verder uitgewerkt.
5.3. In het voorliggende geval heeft het Uwv met het besluit van 21 september 2010 opnieuw beslist over de herziening van de WW-uitkering van appellant en de terugvordering. Anders dan in het bestreden besluit heeft het Uwv daarbij ook getoetst aan de in de Handleiding geformuleerde voorwaarden om van toepassing van de artikelen 22a en 36 van de WW af te zien maar geen aanleiding gezien om appellant in zijn bezwaar tegemoet te komen. De Raad merkt het besluit van 21 september 2010 aan als een nieuw besluit op het tegen de besluiten van 22 november 2007 en 23 november 2007 gemaakte bezwaar, dat het door de rechtbank beoordeelde bestreden besluit vervangt (zie CRvB 15 maart 2011, LJN BP7501). Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Nu het besluit van 21 september 2010 niet geheel tegemoet komt aan appellant, maakt dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, deel uit van het geding.
5.4. Voor de vaststelling van de omvang van de werkzaamheden als zelfstandige zijn volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld CRvB 14 juli 2004, LJN AR1541) niet alleen de gefactureerde uren van belang, maar ook de uren die besteed zijn aan acquisitie, administratie, correspondentie, reistijd, scholing, telefoontjes en dergelijke. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op de door hem ingevulde en ondertekende werkbriefjes geen volledige opgave heeft gedaan van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Appellant heeft tegenover de bezwaaradviescommissie ZZP verklaard dat het verschil tussen de op de werkbriefjes opgegeven uren en het in werkelijkheid gewerkte aantal uren met name ligt in reizen ten behoeve van inkopen, het testen van nieuwe producten en studie ter verbetering van het ontwikkelde lespakket. Het had appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij ook deze uren had moeten vermelden op zijn werkbriefjes. Door dat niet te doen is hij zijn inlichtingenverplichting niet geheel nagekomen.
5.5. Op basis van de door appellant geclaimde zelfstandigenaftrek mocht het Uwv ervan uitgaan dat hij van 1 januari 2002 tot en met 1 mei 2005 per week gemiddeld 23,55 uur heeft gewerkt als zelfstandige. Met inachtneming van 13,04 vrij te laten uren per week heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant op goede gronden met ingang van 1 januari 2002 herzien voor 10,51 uur per week. Gelet op artikel 36, eerste lid, van de WW was het Uwv gehouden om de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant terug te vorderen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen dringende redenen gelegen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk had moeten afzien van herziening en terugvordering.
5.6. In verband met de door appellant gestelde onvolledige informatieverstrekking van de kant van het Uwv is het volgende van belang.
5.7. Het in de Handleiding met bijlage opgenomen beleid laat zien dat het Uwv ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk afziet van herziening en terugvordering. Dat beleid moet daarom worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Daarbij geldt dat de aanwezigheid en de toepassing daarvan door de bestuursrechter als gegeven moet worden aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
5.8. Met betrekking tot de toepassing van dit beleid is in het besluit van 21 september 2010 samengevat vermeld dat appellant bij zijn opgave van vrij te laten uren van 1 november 2000 alle gewerkte (directe en indirecte) uren heeft opgegeven en dat daaruit blijkt dat appellant op de hoogte was van het feit dat hij ook indirecte uren moest opgeven op zijn werkbriefjes. Het gegeven dat appellant geen juiste opgave heeft gedaan van zijn gewerkte uren vloeit daarom niet voort uit onvolledige informatieverstrekking van het Uwv waaraan appellant in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij indirecte uren niet hoefde op te geven. Het Uwv heeft hiermee het in de Handleiding opgenomen beleid in het geval van appellant op consistente wijze toegepast.
5.9. Uit de overwegingen onder 5.4 tot en met 5.8 volgt dat het beroep tegen het besluit van 21 september 2010 ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- in beroep en op € 966,- in hoger beroep, totaal € 1.610,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 september 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 september 2010 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.610,-;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 149,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) Z. Karekezi.
NW