ECLI:NL:CRVB:2012:BV5445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4396 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv werd gegrond verklaard. Appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten na zijn ontslag als PR-manager en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 31 juli 2008 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar appellant was het niet eens met de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en de beperkingen die aan hem waren opgelegd. De bezwaarverzekeringsarts had na onderzoek de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast, maar appellant betwistte de juistheid van deze aanpassingen en de geschiktheid van de gehanteerde functies. De rechtbank had de beslissing van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kon laten. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was dat appellant bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor zijn functie en dat de door het Uwv gehanteerde functies actueel waren. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

10/4396 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 juli 2010, 09/2087 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 15 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. W.A. Timmer, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was van 1 september 2005 tot 1 september 2006 in loondienst bij [naam werkgever 1] als PR-manager, met ingang van 1 september 2005 voor 8 uur per week, nadien uitgebreid naar 12 uur per week en met ingang van 1 maart 2006 voor 20 uur per week. Per 22 mei 2006 is appellant door [werkgever 1] op non-actief gesteld en op 30 mei 2006 is hij met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen. Op 3 augustus 2006 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 augustus 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 31 juli 2008 bepaald op 37% en vastgesteld dat appellant met ingang van 31 juli 2008 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant per 31 juli 2008 ongeschikt is voor het werk bij [werkgever 1], maar geschikt is voor gangbare arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2. In bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts na zijn onderzoek op 17 november 2008 de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aangepast. Er zijn beperkingen aangenomen in verband met persoonlijkheidsproblematiek, verminderde rugbelastbaarheid en wisselende handklachten. De bezwaarverzekeringsarts heeft in de FML geen urenbeperking opgenomen. Hij heeft in zijn rapport van 29 januari 2009 erop gewezen dat als er sprake is van geregelde intercollegiale contacten een urenbeperking van 4 uur per dag geïndiceerd is. Naar zijn oordeel is de aangepaste FML van toepassing zowel bij aanvang verzekering, 1 september 2005, als per einde wachttijd, 31 juli 2008. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant bij aanvang van de verzekering reeds gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat bij aanvang verzekering de laatst verrichte functie van PR-manager voor 20 uur per week voor appellant gelet op zijn persoonlijkheidsproblematiek niet passend was. De bezwaararbeidsdeskundige heeft verder bepaald dat als maatgevende arbeid per 1 september 2005 moet worden aangemerkt arbeid die voor appellant passend is gezien zijn krachten en bekwaamheden. Appellant is per die datum daarom ook geschikt te achten voor de per einde wachttijd, 31 juli 2008, geduide functies.
1.3. Bij besluit van 18 februari 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard op grond van artikel 46 (oud), derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Gezien de herbeoordeling in bezwaar neemt het Uwv het standpunt in dat per 31 juli 2008 sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%, zodat appellant per die datum geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Uit zorgvuldigheidsoverwegingen heeft het Uwv besloten de uitkering eerst per 7 maart 2009 te beëindigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Er zijn geen aanknopingspunten dat het medisch oordeel voor wat betreft de beoordeling per einde wachttijd niet juist is. Voorts heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat de aangepaste FML ook gold op het moment van aanvang van de verzekering. De rechtbank volgt de arbeidskundige conclusie dat het laatste werk van PR-manager bij aanvang niet passend was gelet op de met betrekking tot appellant vastgestelde beperkingen en de verkregen informatie van [werkgever 1]. Tot slot onderschrijft de rechtbank het standpunt dat appellant zowel bij aanvang van de verzekering als per einde wachttijd geschikt is voor de geduide functies. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad volgt het Uwv niet in de - eerst ter zitting aangevoerde - stelling dat appellant geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat de hoogte en de duur van de loongerelateerde WGA-uitkering gelijk is aan de vervangende uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In aansluiting op de loongerelateerde WGA-uitkering bestaat bij het voorduren van een arbeidsongeschiktheid van tenminste 35% recht op een loonaanvullingsuitkering dan wel een vervolguitkering. Dit brengt mee dat appellant procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit, waarbij is vastgesteld dat hij geen recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
3.2. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellant is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Gelet op de aangevoerde gronden en het verhandelde ter zitting constateert de Raad verder dat appellant zich niet kan verenigen met de vaststelling van zijn beperkingen per aanvang verzekering en per einde wachttijd. Appellant kan zich evenmin vinden in het oordeel dat hij reeds bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor het werk van PR-manager bij [werkgever 1]. Tenslotte heeft appellant aangevoerd dat één van de drie gebruikte functies niet voldoende actueel is.
3.3. Voor het wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
3.4. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. Naar aanleiding van het bezwaar heeft er een zorgvuldige medische herbeoordeling plaatsgevonden door de bezwaarverzekeringsarts. Deze arts heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond, medisch onderzoek verricht en bij zijn beschouwing de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector en [werkgever 1] betrokken. In zijn rapport van 29 januari 2009 heeft de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd waarom hij in de beschikbare (medische) informatie aanleiding heeft gezien de FML per einde wachttijd op een aantal items aan te passen en deze gewijzigde FML van 17 november 2008 ook van toepassing te achten bij aanvang van de verzekering. Appellant heeft aangegeven het op een aantal onderdelen niet eens te zijn met de vaststelling van de beperkingen, zowel bij aanvang van de verzekering als per einde wachttijd, maar heeft nagelaten, evenals bij de rechtbank, zijn standpunt te doen ondersteunen met medische gegevens die zien op de periode hier van belang. Anders dan appellant heeft aangevoerd acht de Raad het in dit geval niet onzorgvuldig dat, indien in een specifieke situatie een urenbeperking moet worden aangenomen, deze beperking niet is opgenomen in de FML, maar nader wordt gemotiveerd in een verzekeringsgeneeskundig rapport.
3.5. De Raad kan de rechtbank voorts volgen in haar oordeel dat de in het dossier aanwezige gegevens voldoende aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat ten aanzien van appellant overtuigend en gemotiveerd is aangegeven dat hij reeds bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor de functie van PR-manager bij [werkgever 1] voor 20 uur per week en dat er voldoende en ondubbelzinnig indicaties zijn voor het bestaan van een reële arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. In de FML van 17 november 2008 zijn specifieke voorwaarden voor het persoonlijk en sociaal functioneren in arbeid opgenomen. Anders dan appellant heeft aangevoerd blijkt uit de stukken voldoende dat de werkzaamheden van PR-manager de belastbaarheid van appellant overschrijden, met name vanwege de hiervoor genoemde voorwaarden. De Raad verwijst in het bijzonder naar het arbeidskundig rapport van 7 juli 2009, waarin de bezwaararbeidsdeskundige is ingegaan op de in beroep aangevoerde gronden en deze gemotiveerd heeft weerlegd. De arbeidsdeskundige heeft erop gewezen dat en waarom de directe klantencontacten de mogelijkheden van appellant overschrijden. Dit is door [werkgever 1] onderschreven en wordt bevestigd met informatie van enkele klanten en door de korte periode van volledig functioneren van appellant voor 20 uur per week. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat zijn werkzaamheden slechts bestonden uit een beperkt aantal eenmalige, kortdurende klantencontacten, reeds omdat dit standpunt niet strookt met de zich onder de stukken bevindende eigen werkomschrijving van appellant van 1 november 2006. De niet nader onderbouwde stelling dat appellant substantieel meer heeft gewerkt dan de aanvankelijke tewerkstelling van 8 uur per week per 1 september 2005 en 12 uur per week vanaf 1 januari 2006 passeert de Raad nu appellant zelf te kennen heeft gegeven dat de geleidelijke werkuitbreiding op medisch advies berustte.
3.6. Voorts oordeelt de Raad dat de door het Uwv gehanteerde functies alle voldoende actueel zijn. In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is vastgelegd dat functiegegevens niet ouder dan
24 maanden mogen zijn. De Raad is van oordeel dat de betrokken functies, gelet op de door het Uwv overgelegde arbeidsmogelijkhedenlijsten en de daarin opgenomen gegevens omtrent actualisatie, op de beide data hier in geding, 1 september 2005 en 31 juli 2008, aan deze eis voldoen.
3.7. Uit hetgeen onder 3.2 tot en met 3.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 15 februari 2012.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) N.S.A. El Hana.
TM