ECLI:NL:CRVB:2012:BV3780

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3202 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen besluit Uwv en gevolgen van termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 december 2009, waarin de te vergoeden bedragen van de insolventie-uitkering werden vastgesteld. Het Uwv had in dat besluit aangegeven dat bezwaar gemaakt kon worden tot 16 januari 2010. Appellant stelde dat hij op 4 januari 2010 digitaal bezwaar had gemaakt, maar het Uwv stelde dat dit bezwaar niet was ontvangen omdat de poging tot indienen voortijdig was afgebroken. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een situatie die de niet-ontvankelijkheid zou kunnen opheffen, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van bezwaar eindigde op 15 januari 2010 en dat de telefonische mededelingen van appellant aan het Uwv niet als een geldig bezwaar konden worden aangemerkt. Ook de digitale poging tot indienen op 4 januari 2010 was niet succesvol, aangezien het systeem van het Uwv geen bezwaarschrift had ontvangen. De Raad concludeerde dat het bezwaarschrift dat per post was verzonden op 6 april 2010, te laat was en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/3202 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 mei 2011, 10/5945 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 8 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Breevoort hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Breevoort. Het Uwv, daartoe ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was als Manager Operations Ticketing werkzaam bij [naam werkgever]. De werkgever is in september 2009 failliet verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met appellant opgezegd. Op 29 september 2009 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 4 december 2009 heeft het Uwv de te vergoeden bedragen van de insolventie-uitkering vastgesteld en appellant er op gewezen dat hij vóór 16 januari 2010 digitaal of per brief bezwaar kan maken. Bij brief van 9 december 2009 heeft het Uwv de motivering van dit besluit aangevuld naar aanleiding van een telefoongesprek dat appellant op 8 december 2008 heeft gevoerd met een medewerker van het Uwv.
1.2. Bij besluit van 6 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 4 december 2009 gemaakte bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend en is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake.
3.1. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 4 december 2009 eindigde op 15 januari 2010.
4.2. Anders dan appellant heeft betoogd kunnen de mededelingen die appellant telefonisch op 8 december 2008 aan een medewerker van het Uwv heeft gedaan niet worden aangemerkt als het maken van bezwaar. Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer CRvB 22 juni 2010, LJN BM9412) is het telefonisch maken van bezwaar op grond van de Awb niet mogelijk.
4.3. Over de stelling dat appellant op 4 januari 2010 digitaal bezwaar heeft gemaakt overweegt de Raad het volgende.
4.3.1. Voor de gevallen waarin een belanghebbende langs elektronische weg een bezwaarschrift aan een bestuursorgaan zendt, is niet bepalend het tijdstip waarop de verzending aan het bestuursorgaan heeft plaatsgevonden maar het tijdstip waarop het bezwaarschrift het systeem van het bestuursorgaan voor verwerking van elektronisch verzonden bezwaarschriften bereikt. Dit volgt uit artikel 2:17, tweede lid, van de Awb.
4.3.2. Volgens de rechtsmiddelvoorlichting onder het besluit van 4 december 2009 kan bij het Uwv digitaal bezwaar worden gemaakt tegen dat besluit. De internetsite www.uwv.nl vermeldt dat voor het digitaal bezwaar maken het digitale formulier volledig moet worden ingevuld. Met het aanklikken op de knop ‘verzenden’ op de laatste pagina van het digitale formulier komt het formulier bij het Uwv. In de inleiding op het digitale formulier van het Uwv wordt er op gewezen dat om veiligheidsredenen maximaal vijftien minuten beschikbaar is om een pagina van het formulier in te vullen. Zodra er vijftien minuten voorbij zijn, wordt de verbinding automatisch verbroken. Het digitale formulier kan na invulling en controle direct online worden verstuurd. De indiener van het bezwaar ontvangt binnen vijf werkdagen een ontvangstbevestiging.
4.3.3. Uit de als bijlage bij het bestreden besluit gevoegde rapportage ‘digitaal bezwaar januari 2010’ blijkt dat op 4 januari 2010 met gebruikmaking van het burgerservicenummer van appellant twee maal verbinding is gemaakt met een systeem voor gegevensverwerking van het Uwv. Die contacten zijn in dat systeem beide keren van een uniek nummer voorzien en onder de kolom ‘finished’ van de rapportage als ‘false’ geregistreerd. Het Uwv heeft toegelicht dat beide pogingen tot contact voortijdig zijn afgebroken en dat het digitale formulier voor het maken van bezwaar op 4 januari 2010 niet is verzonden en dus ook niet is ontvangen. Nu genoemde pogingen tot contact als ‘false’ zijn geregistreerd is, mede gelet op de toelichting van het Uwv, de conclusie dat op 4 januari 2010 geen bezwaarschrift tegen het besluit van 4 december 2009 het systeem van het Uwv voor gegevensverwerking heeft bereikt.
4.4. Met de e-mail van Uwv-medewerker [naam medewerker] van 12 februari 2010 (gedingstuk 14.10) is evenmin aannemelijk gemaakt dat appellant tegen het besluit van 4 december 2009 bezwaar heeft gemaakt vóór of op 15 januari 2010, omdat dit niet uit de tekst van dat e-mailbericht blijkt.
4.5. Het per post namens appellant verzonden bezwaarschrift is gedateerd 6 april 2010 en is op 8 april 2010 door het Uwv ontvangen.
4.6. Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 4 december 2009 niet tijdig is ingediend. Het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die aan niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat, is juist.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er voor de gevraagde veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen ruimte.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) Z. Karekezi.
NW