ECLI:NL:CRVB:2012:BV3370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1231 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk als bakkerijmedewerker

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die zijn Ziektewet-uitkering (ZW) betwist. De appellant, die als bakkerijmedewerker werkte, had zich ziek gemeld vanwege knieklachten en pijn op de borst. Na een periode van ziekte werd hij door een verzekeringsarts geschikt verklaard voor zijn werk, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering. Het Uwv verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat resulteerde in een rechtszaak. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie om de ZW-uitkering te beëindigen gerechtvaardigd was.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit als zorgvuldig had beoordeeld, omdat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn hartklachten en posttraumatische artrose in de knie. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de medische onderbouwing van het Uwv voldoende was en dat de door de appellant overgelegde medische informatie niet leidde tot een ander oordeel. De Raad bevestigde dat de functie van bakkerijmedewerker terecht als maatstaf voor de arbeid van de appellant was aangemerkt, en dat het Uwv voldoende inzicht had in de aard en belasting van deze functie.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, wat aangeeft dat de Raad geen aanleiding zag om de kosten van de procedure te compenseren. De uitspraak werd openbaar gedaan op 8 februari 2012.

Uitspraak

10/1231 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 januari 2010, 09/2530 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ( Uwv).
Datum uitspraak: 8 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft zijn zienswijze hierop gegeven.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een uitgebreide werkomschrijving en een daarop gebaseerde arbeidskundige en verzekeringsgeneeskundige rapportage overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012, waar appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant was op basis van een tijdelijk dienstverband vanaf 11 maart 2008 werkzaam als bakkerijmedewerker voor 20 uur per week. Op 11 september 2008 heeft hij zich ziek gemeld in verband met knieklachten en pijn op de borst. Per 12 maart 2008 is het tijdelijk dienstverband beëindigd en vanaf die datum ontving appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.3. Na onderzoek door een verzekeringsarts is appellant bij besluit van 6 april 2009 per 13 april 2009 geschikt verklaard voor zijn werk en is de ZW-uitkering beëindigd.
1.4. Bij besluit van 11 juni 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 april 2009 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op de rapportage van bezwaarverzekeringsarts F.C. Swaan van 4 juni 2009, die de dossiergegevens heeft bestudeerd, informatie van de behandelend sector heeft verkregen en appellant heeft gezien bij een hoorzitting en aansluitend medisch heeft onderzocht op 25 mei 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig geweest en kan het de getrokken conclusie dragen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts zijn conclusie heeft gebaseerd op eigen onderzoek, het onderzoek door de verzekeringsarts en informatie van de behandelend sector. Hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen reden het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De door appellant overgelegde rapportage van de verzekeringsarts Ozkan van 23 december 2008 ziet niet op de datum in geding en is naar het oordeel van de rechtbank door de bezwaarverzekeringsarts voldoende gemotiveerd weerlegd in zijn rapport van 21 oktober 2009. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de brief van de cardioloog van 29 april 2009, die appellant op zijn spreekuur van 1 april 2009 heeft gezien, blijkt dat sprake is van een cardiaal stabiele situatie en dat appellant heeft verklaard dat hij geen klachten heeft. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het ontbreken van een uitgebreide omschrijving van de functie van bakkerijmedewerker het onderzoek in dit geval niet onzorgvuldig maakt nu uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat deze wel inzicht had in de belangrijkste kenmerken van deze arbeid en voorts deze arbeid als algemeen bekend kan worden verondersteld.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep (samengevat) gesteld dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende medische onderzoek als zorgvuldig heeft beoordeeld omdat daarin voorbij wordt gegaan aan de ernstige hartklachten van appellant. Verder heeft appellant last van posttraumatische artrose in de rechter knie en is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het rapport van de verzekeringsarts Ozkan. Voorts heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ter zitting heeft geconcludeerd dat de functie van bakkerijmedewerker een fysiek zware functie is, maar in de aangevallen uitspraak is deze conclusie niet vermeld.
3.2 Het Uwv heeft volhard in het eerder ingenomen standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19 van de ZW bestaat recht op ziekengeld indien de verzekerde wegens ziekte of gebrek ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Onder ‘zijn arbeid’ wordt verstaan het laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Nu appellant laatstelijk werkzaam is geweest als bakkerijmedewerker, is deze functie terecht als maatstaf voor zijn arbeid aangemerkt.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit berust op een voldoende en zorgvuldige medische onderbouwing en onderschrijft de door de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. De door appellant in hoger beroep overgelegde medische informatie brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel. De bij het hoger beroepschrift overgelegde röntgenfoto dateert van 9 september 2009. Niet blijkt dat deze ook van toepassing was op de datum hier in geding. Uit de enkele (handgeschreven) vermelding op de foto “Post traumatische artrose” volgt niet of en zo ja in welke mate hieruit beperkingen voor appellant voortvloeien. De bij brief van 2 september 2011 door appellant overgelegde stukken zijn deels van algemene aard en bevatten geen medische conclusies met betrekking tot de belastbaarheid van appellant op de datum in geding. Het bij brief van 7 januari 2012 door appellant overgelegde journaal van de huisarts bevat informatie die reeds bij het Uwv bekend was en is betrokken bij de beoordelingen. Tenslotte bevat die brief informatie die ziet op een latere datum dan hier in geding.
4.3. De grond van appellant over een door de rechtbank ter zitting ingenomen standpunt inzake de zwaarte van de functie van bakkerijmedewerker slaagt niet nu door appellant ter zake geen nadere onderbouwing is gegeven dat de rechtbank zich zo heeft uitgelaten terwijl dat evenmin blijkt uit het proces-verbaal van de zitting. Er bestond bij het Uwv op basis van de beschikbare gegevens voldoende inzicht in de aard en belasting van het werk van bakkerijmedewerker.
4.4. Gelet op het hiervoor gestelde in 4.1 tot en met 4.3 komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
NW