ECLI:NL:CRVB:2012:BV3135

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2810 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in Italië woont en zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) betwist. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2011. De appellant was eerder als 80 tot 100% arbeidsongeschikt beoordeeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze beoordeling herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% per 15 oktober 2007. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze herziening ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant, met inachtneming van zijn medische beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt is voor de werkzaamheden die aan de schatting ten grondslag liggen. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de functies, gezien de specifieke beperkingen van de appellant, ongeschikt voor hem zijn. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere stellingen beoordeeld en geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten gevonden die tot een ander oordeel zouden leiden.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/2810 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te Italië (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2011, 09/4958 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 8 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. B.J.M. de Leest, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. de Leest. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visch.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met vermelding van het volgende.
1.2. Bij besluit van 12 september 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk berekend werd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 oktober 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 28 september 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 september 2007 ongegrond verklaard. Deze beslissing berust op het standpunt dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen, vastgelegd in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 23 januari 2008, per 15 oktober 2007 geschikt is te achten tot het verrichten van werkzaamheden in passende functies.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat in de geduide functies geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant en dat deze functies voor hem passend zijn.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Het hoger beroep van appellant is beperkt tot de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. De juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen, neergelegd in de FML van 23 januari 2008, is tussen partijen niet in geschil. Partijen worden verdeeld gehouden door de vraag of appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen geschikt is de werkzaamheden te verrichten in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.2. De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank, bevestigend. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft geheel de uitvoerige overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad heeft in de beschrijving van de werkzaamheden verbonden aan de geduide functies en in de belasting in die functies geen aanwijzingen gevonden voor de conclusie dat de functies, gelet op de specifieke voor appellant geldende beperkingen, ongeschikt zijn voor hem. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. Het hoger beroep heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel geleid.
3.3. Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient voor zover aangevochten te worden bevestigd.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM