ECLI:NL:CRVB:2012:BV3128

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-40 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname van betalingsverplichting door het Uwv in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De zaak betreft de weigering van het Uwv om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW). Betrokkene, die sinds 1 juli 2005 als vertegenwoordiger in dienst was bij de werkgever, had zijn werkzaamheden wegens ziekte gestaakt en verzocht het Uwv om overname van de betalingsverplichtingen, omdat de werkgever vanaf september 2009 geen loon meer had betaald.

De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat zij van mening was dat het Uwv niet voldoende had voldaan aan zijn onderzoeksverplichting. Het Uwv ging in hoger beroep en betoogde dat er sprake was van onwil van de werkgever om loon te betalen, in plaats van blijvende betalingsonmacht.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. De Raad oordeelde dat de werkgever ten tijde van het bestreden besluit niet in een blijvende toestand van opgehouden hebben te betalen verkeerde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De werkgever was op 17 augustus 2010 failliet verklaard, maar dit bevestigde de conclusie dat er geen sprake was van betalingsonmacht.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 februari 2012.

Uitspraak

11/40 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 november 2010, 10/435 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 8 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Namens betrokkene heeft mr. B.E. Crone een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Crone.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is op 1 juli 2005 als vertegenwoordiger in dienst getreden van [werkgever] (werkgever). Vanaf 28 maart 2007 heeft betrokkene zijn werkzaamheden wegens ziekte gestaakt. Bij besluit van 17 december 2008 heeft appellant de periode waarin betrokkene tijdens ziekte recht heeft op loon verlengd tot 24 maart 2010.
1.2. De werkgever heeft betrokkene vanaf september 2009 geen loon meer betaald.
Betrokkene heeft bij brief van 2 november 2009 appellant verzocht de betalingsverplichtingen van werkgever over te nemen op grond van artikel 61 van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 8 december 2009 heeft appellant de gevraagde uitkering aan betrokkene geweigerd. Bij besluit van 11 maart 2010 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2009 ongegrond verklaard op de grond dat niet sprake is van betalingsonmacht maar van onwil van de werkgever.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Volgens de rechtbank heeft appellant in het licht van de door betrokkene overgelegde stukken onvoldoende voldaan aan zijn onderzoeksverplichting.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep dit oordeel van de rechtbank bestreden omdat volgens hem evident is dat er in het geval van betrokkene sprake was van onwil van de werkgever om loon aan betrokkene te betalen in plaats dat sprake was van blijvende betalingsonmacht.
3.2. Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Hij heeft er daarbij op gewezen dat zijn loonvorderingen door de rechter zijn toegewezen maar dat de deurwaarder niet in staat is gebleken om de toegewezen gelden bij de werkgever te verhalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In dit geding is de volgende bepaling van hoofdstuk IV van de WW van belang:
Artikel 61
Een werknemer heeft recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever […] die […] verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft […], niet heeft betaald.
4.2. Uit op 30 november 2009 bij [G.], directeur van de werkgever, verricht onderzoek is naar voren gekomen dat de werkgever van mening was dat hij betrokkene genoeg had betaald, dat het bedrijf van de werkgever nog draaide en dat de overige werknemers wel salaris kregen. Op grond van de door betrokkene verstrekte gegevens over de mislukte pogingen van de deurwaarder om vonnissen van de kantonrechter tot betaling van loon te executeren heeft het Uwv op 1 en 11 maart 2010 nader onderzoek verricht. [G.] deelde toen desgevraagd mee dat hij weigert betrokkene nog langer te betalen en dat er voldoende middelen zijn om de lonen van de overige werknemers te betalen. Gelet op deze gegevens onderschrijft de Raad niet het oordeel van de rechtbank dat het Uwv in zijn onderzoeksplicht te kort is geschoten. Op grond van die gegevens is aannemelijk dat de werkgever ten tijde van het bestreden besluit nog niet verkeerde in een blijvende toestand van opgehouden hebben te betalen.
4.3. De werkgever is op 17 augustus 2010 failliet verklaard. In het kader van dat faillissement is op een formulier van 2 september 2010 vermeld dat tot en met 30 april 2010 salarissen volledig zijn doorbetaald. De conclusie uit 4.2. wordt hiermee bevestigd.
4.4. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep ongegrond verklaren. Bij deze uitkomst is er geen ruimte voor de gevraagde veroordeling tot schadevergoeding.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM