ECLI:NL:CRVB:2012:BV3126
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning Wajong-uitkering en beoordeling van bijzonder geval
In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1986. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 19 september 2008 besloten om appellant met ingang van 4 april 2007 een Wajong-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv stelde echter dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Appellant ging tegen dit besluit in beroep, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Amsterdam oordeelde in de aangevallen uitspraak dat het beroep van appellant gegrond was en het bestreden besluit vernietigde, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. De rechtbank concludeerde dat er op basis van de beschikbare medische informatie geen reden was om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellant niet eerder dan per 4 april 2007 in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering. Appellant had geen medische informatie ingediend die aannemelijk maakte dat hij bij het bereiken van zijn achttiende jaar niet in staat was om een aanvraag in te dienen vanwege gebrek aan inzicht in de ernst van zijn aandoening.
In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende had ingegaan op de gronden van appellant en dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.