ECLI:NL:CRVB:2012:BV3126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5848 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning Wajong-uitkering en beoordeling van bijzonder geval

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellant, geboren in 1986. Appellant had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 19 september 2008 besloten om appellant met ingang van 4 april 2007 een Wajong-uitkering toe te kennen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv stelde echter dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Appellant ging tegen dit besluit in beroep, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Amsterdam oordeelde in de aangevallen uitspraak dat het beroep van appellant gegrond was en het bestreden besluit vernietigde, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand hield. De rechtbank concludeerde dat er op basis van de beschikbare medische informatie geen reden was om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat appellant niet eerder dan per 4 april 2007 in aanmerking kwam voor de Wajong-uitkering. Appellant had geen medische informatie ingediend die aannemelijk maakte dat hij bij het bereiken van zijn achttiende jaar niet in staat was om een aanvraag in te dienen vanwege gebrek aan inzicht in de ernst van zijn aandoening.

In hoger beroep bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank voldoende had ingegaan op de gronden van appellant en dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5848 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2010, 09/31 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 8 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. E. Wolter, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2012. Namens appellant is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Visch.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, geboren [in] 1986, heeft een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Bij besluit van 19 september 2008 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 4 april 2007, een jaar voor de aanvraag, een Wajong-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv neemt daarbij het standpunt in dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Wajong. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 26 november 2008 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Op grond van de over appellant beschikbare medische informatie ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellant niet eerder dan per 4 april 2007 in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat geen sprake is van een bijzonder geval. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht die het aannemelijk maakt dat hij bij het bereiken van zijn achttiende jaar vanwege het gebrek aan inzicht in de ernst en de gevolgen van zijn aandoening niet in staat was om een aanvraag voor een Wajong-uitkering in te dienen. De informatie van de GGZ Buitenamstel van 7 augustus 2008, waaruit blijkt dat appellant in 2004 opnieuw is aangemeld bij de GGZ maar niet in zorg lijkt te komen, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het inzicht in de ernst en de gevolgen van zijn aandoening bij appellant ontbrak.
3. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij door de rechtbank is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een bijzonder geval.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor het toepasselijke wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan haar oordeel te grondslag heeft gelegd dat er geen sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank is daarin voldoende ingegaan op de gronden van appellant. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. Het hoger beroep heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel geleid.
4.3. Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM