ECLI:NL:CRVB:2012:BV2381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/6982 WW + 10/6626 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering en opgelegde boete na niet-naleving inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarbij het besluit van het Uwv om de WW-uitkering van appellant te herzien en een boete op te leggen, in stand werd gelaten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het besluit van 23 september 2010 moet worden aangemerkt als een nieuw besluit dat het eerdere besluit van 3 juni 2009 vervangt. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, omdat het bezwaar tegen de terugvordering en herziening niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant had zijn bezwaarschrift tegen het besluit van 20 januari 2009 te laat ingediend, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad stelt vast dat appellant niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht een boete heeft opgelegd. De hoogte van de boete is evenredig aan de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van appellant. Het beroep tegen het besluit van 23 september 2010 wordt ongegrond verklaard, en het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

09/6982 WW en 10/6626 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 19 november 2009, 09/2222 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 1 februari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 23 september 2010 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv van 3 juni 2009 ter uitvoering van de Werkloosheidswet (WW). Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dat was gemaakt tegen zijn besluit van 20 januari 2009, waarbij de WW-uitkering van appellant is herzien over de periode van 20 juni 2005 tot en met 1 januari 2006 en een bedrag van € 3.496,37 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering van appellant is teruggevorderd. Het Uwv heeft het bezwaar, gemaakt tegen zijn besluit van 26 januari 2009, waarbij aan appellant een boete is opgelegd van € 350,-, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar tegen het besluit van 20 januari 2009 terecht niet-ontvankelijk verklaard en kan ook de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2009 stand houden. Volgens de rechtbank is appellant niet onjuist ingelicht over de verplichting om de gewerkte uren op de werkbriefjes correct te vermelden. Het invullen van nul uren op de werkbriefjes kan appellant worden verweten. De rechtbank was verder van oordeel dat het Uwv appellant terecht een boete heeft opgelegd van € 350,-.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat hij het besluit van 20 januari 2009 niet heeft ontvangen. Appellant heeft verder betoogd dat de door het Uwv ingeschakelde re-integratiecoach E. Eertink van Plexus Arbeidsintegratie hem op het verkeerde been heeft gezet over de wijze waarop hij zijn uren moest verantwoorden op de werkbriefjes.
4.1. Uit een onderzoek van de Nationale ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ‘Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering’ is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding). In het geval van appellant heeft deze herbeoordeling door de zogenoemde toetsingscommissie ZZP geleid tot het in rubriek I genoemde besluit van het Uwv van 23 september 2010. Appellant heeft kenbaar gemaakt zich ook met dit nieuwe besluit niet te kunnen verenigen. In verband daarmee heeft de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP desgevraagd op 28 september 2011 advies uitgebracht.
4.2. Het Uwv heeft op 10 oktober 2011 te kennen gegeven het advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP op te volgen en de herziening, de terugvordering en de boete te handhaven.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. In dit geding zijn de volgende bepalingen van de WW, zoals deze golden ten tijde hier in geding, van belang:
Artikel 25
De werknemer is verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op de uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald. […]
Artikel 27a
1. Indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 25 van deze wet […] niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Uwv hem een boete op van ten hoogste € 2 269.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. […]
7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
5.1.2. De regels bedoeld in artikel 27a, zevende lid, van de WW zijn gesteld in het Boetebesluit sociale zekerheidswetten (Stb. 2000, 462) en luidden, ten tijde en voor zover van belang:
Artikel 2
1. De boete wordt vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag, met dien verstande dat zij op ten minste € 52 wordt vastgesteld. […]
Artikel 3
1. Indien de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert daartoe aanleiding geven, wordt de boete, die is berekend met toepassing van artikel 2 verhoogd of verlaagd. […]
5.1.3. De onder 4.1 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van gewerkte uren als zelfstandige. Correctie vindt wel plaats indien de belanghebbende wel uren als zelfstandige aan het Uwv heeft opgegeven en hij aan de wijze waarop het Uwv informatie heeft gegeven over uren die hij moest opgeven, in redelijkheid het vertrouwen kon ontlenen dat hij kon volstaan met de opgave van de direct productieve uren. In geval van twijfel wordt dan het voordeel van de twijfel aan de belanghebbende gegeven. Dit uitgangspunt is onder 2.2 van de Handleiding verder uitgewerkt. Onder 3.1 van de Handleiding zijn aanwijzingen gegeven voor de herbeoordeling van een opgelegde boete.
5.2. In het voorliggende geval heeft het Uwv bij besluit van 23 september 2010 opnieuw beslist over de herziening en terugvordering van de WW-uitkering van appellant en over de opgelegde boete. Anders dan in het besluit van 3 juni 2009 heeft het Uwv ook de herziening en terugvordering inhoudelijk beoordeeld en getoetst aan de in de Handleiding geformuleerde voorwaarden om van herziening, terugvordering en het opleggen van een boete af te zien. Het Uwv heeft daarin echter geen aanleiding gezien om appellant in zijn bezwaren tegemoet te komen. De Raad merkt het besluit van 23 september 2010 aan als een nieuw besluit op de tegen de besluiten van 20 en 26 januari 2009 gemaakte bezwaren, dat het door de rechtbank beoordeelde besluit van 3 juni 2009 vervangt (zie CRvB 15 maart 2011, LJN BP7501). Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij het besluit van 3 juni 2009 in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Nu het besluit van 23 september 2010 niet geheel tegemoet komt aan appellant, maakt dit besluit, gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, deel uit van het geding.
5.3.1. De stelling van appellant dat hij het besluit van 20 januari 2009 over de herziening en de terugvordering niet heeft ontvangen, onderschrijft de Raad niet. Uit een e-mailbericht van 23 januari 2009 blijkt dat appellant op 22 januari 2009 gebeld heeft naar het telefoonnummer van de medewerker van het Uwv dat was vermeld op het besluit van 20 januari 2009. Appellant heeft de volgende dag opnieuw met het Uwv gebeld met vragen over de herziening in het besluit van 20 januari 2009. Op verzoek van de medewerkster die appellant toen te woord heeft gestaan is appellant op 23 januari 2009 teruggebeld. In dat gesprek is appellant onder meer uitgelegd hoe de terugvordering in het besluit van 20 januari 2009 is vastgesteld. Op grond van deze gedingstukken moet worden geoordeeld dat het besluit van 20 januari 2009 wel door appellant moet zijn ontvangen. Daarmee is ook de door het Uwv gestelde verzending van dat besluit op 20 januari 2009 aannemelijk. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het besluit van 20 januari 2009 eindigde op 2 maart 2009. Het bezwaarschrift van 5 maart 2009 tegen dat besluit is ontvangen op 6 maart 2009 en is dus te laat ingediend. Er zijn geen gronden om deze termijnoverschrijding te verontschuldigen. Dit betekent niet alleen dat het besluit van 20 januari 2009 in rechte onaantastbaar is geworden maar ook dat de Raad het besluit van het Uwv van 23 september 2010 om de herziening en terugvordering te handhaven niet kan toetsen als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De Raad dient dan ook het oorspronkelijke besluit van 20 januari 2009 tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het Uwv daarin aanleiding had behoren te vinden om dat besluit te herzien.
5.3.2. Appellant heeft aan zijn verzoeken aan de Toetsingscommissie ZZP en aan de Bezwaaradviescommissie ZZP geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat het Uwv niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om het besluit van 20 januari 2009 te handhaven.
5.4.1. Appellant heeft op het werkbriefje over de periode van 6 juni 2005 tot en met 3 juli 2005 ingevuld dat hij in die periode niet heeft gewerkt. Op het werkbriefje over de periode van 4 juli 2005 tot en met 31 juli 2005 heeft appellant vermeld als zelfstandige werkzaam te zijn maar nul uren opgegeven. Op 1 augustus 2005 heeft hij telefonisch aan het Uwv meegedeeld op 21 juni 2005 als zelfstandige aan de slag te zijn gegaan. Op 31 augustus 2005 heeft appellant gesproken met re-integratiecoach N.F. Veerman. In het door appellant en Veerman ondertekende “Gespreksverslag Rechten en Plichten, eigen bedrijf” is het hokje aangekruist voor de tekst “U weet dat u verplicht bent om uw uren als zelfstandige op te geven.” In dat verslag is verder vermeld: “Cliënt geeft aan dat hij weliswaar een eigen bedrijf heeft opgestart maar dat er geen werkzaamheden voor verricht worden. Tot nu toe geen enkel uur gewerkt als zijnde een zelfstandige. […]”. Op de werkbriefjes vanaf 1 augustus 2005 tot en met 15 januari 2006 heeft appellant nul gewerkte uren opgegeven.
5.4.2. Appellant heeft op 3 december 2008 tegenover een inspecteur van het Uwv verklaard dat hij zich vanaf 21 juni 2005 in een eenmanszaak bezig houdt met verkoop van inkt en hardware en op urenbasis en per verkocht product factureert. Hij heeft verklaard in 2005 minimaal 1225 uur als zelfstandige te hebben gewerkt. Op de werkbriefjes heeft hij structureel nul uren opgegeven omdat hij niet wist hoe hij zijn gewerkte uren op de werkbriefjes moest vermelden en omdat er geen verdiensten uit zijn werkzame uren als zelfstandige voortvloeiden.
5.4.3. Uit 5.4.1 en 5.4.2 volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting. De stelling van appellant dat de door het Uwv ingeschakelde re-integratiecoach Eertink hem op het verkeerde been heeft gezet over de wijze waarop hij zijn uren moest verantwoorden op de werkbriefjes, vindt geen steun in de gedingstukken. Door de vraag op de werkbriefjes naar het gewerkt hebben als zelfstandige is appellant op een niet mis te vatten wijze kenbaar gemaakt dat hij daarvan op elk werkbriefje opgave moest doen. Volgens het gespreksverslag van 31 augustus 2005 was appellant ook bekend met de verplichting om gewerkte uren als zelfstandige op te geven. Voor zover er onduidelijkheid was over de manier waarop onderdeel 5.2 op de achterkant van het werkbriefje moest worden ingevuld, had het op de weg van appellant gelegen daarover vragen te stellen. Uit de door het Uwv overgelegde contactgegevens uit de zogenoemde Klantencontactregistratie over de periode waarin appellant WW-uitkering ontving blijkt niet dat appellant een daarop toegespitste vraag heeft gesteld. Van de onjuiste informatieverstrekking valt appellant dan ook niet alleen objectief maar ook subjectief een verwijt te maken. Het Uwv was daarom verplicht appellant een boete op te leggen.
5.4.4. Uit de feiten onder 5.4.2 volgt dat het Uwv het voor de hoogte van de boete in aanmerking genomen benadelingsbedrag niet te laag heeft vastgesteld. Het bedrag van de opgelegde boete is evenredig aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellant.
5.5. Uit 5.3.1 tot en met 5.4.4 volgt dat het beroep tegen het besluit van 23 september 2010 ongegrond moet worden verklaard.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 644,- in beroep en op € 655,50 in hoger beroep, totaal € 1.299,50.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 3 juni 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 23 september 2010 ongegrond;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.299,50;
Bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 151,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) N.S.A. El Hana.
NW