[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 december 2010, 08/9014 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2012
Namens appellante heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2011. Namens appellante is mr. Beelaard verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
1. Appellante was sedert 9 juni 1997 in het genot van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na medisch onderzoek is ten behoeve van de bepaling van de belastbaarheid van appellante een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Aan de hand daarvan is vervolgens arbeidskundig onderzoek verricht, hetgeen leidde tot een besluit van 8 augustus 2008 waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 8 september 2008 heeft herzien naar 25 tot 35%. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In verband met dat bezwaar is zij gehoord en is zij op 20 oktober 2008 gezien op het spreekuur van een bezwaarverzekeringsarts. Het Uwv heeft de belastbaarheid zoals die was weergegeven in de FML herzien met betrekking tot enkele aanvullende voetklachten. Het Uwv bleef echter van mening dat appellante de haar bij het besluit van 8 augustus 2008 voorgehouden functies kon vervullen. Bij besluit van 26 november 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante dan ook ongegrond verklaard en de indeling in de klasse 25 tot 35% gehandhaafd.
2.1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In het kader van dat beroep heeft appellante een rapportage ingebracht van psychiater V. Artist van 26 januari 2009. Het Uwv heeft op deze rapportage gereageerd. De rechtbank heeft aanleiding gezien psychiater M. Kazemier te benoemen als deskundige en heeft hem een aantal vragen voorgelegd. De deskundige heeft op 23 oktober 2009 rapport uitgebracht en de vragen van de rechtbank beantwoord. De deskundige heeft onder meer aangegeven dat enige beperkingen in de FML onvoldoende tot uitdrukking zijn gebracht en dat er aanleiding is om een urenbeperking in acht te nemen. Naar aanleiding daarvan heeft het Uwv een reactie gegeven. De rechtbank heeft de deskundige in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren, hetgeen de deskundige heeft gedaan bij brief van 27 april 2010.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aangegeven deels in afwijking van de deskundige het standpunt van het Uwv te volgen. De rechtbank overwoog daartoe dat de door de deskundige aangenomen beperkingen niet door hem waren waargenomen terwijl er op de betreffende punten door de bezwaarverzekeringsarts geen bijzonderheden zijn gevonden. Met het Uwv was de rechtbank voorts van oordeel dat het rechtstreekse verband met een ziekte waardoor appellante niet in staat zou zijn om een bepaald gedeelte van de dag te werken niet was aangetoond.
3. In hoger beroep heeft appellante - kort gezegd - gesteld dat de motivering van de rechtbank in de aangevallen uitspraak te kort schiet dan wel niet goed te begrijpen is. Daarbij wijst appellante er op dat de door haar geraadpleegde psychiater Artist in zijn standpunt ook afweek van de beoordeling van de mogelijkheden van appellante door het Uwv. Appellante heeft verder gesteld dat ten aanzien van haar een urenbeperking zou moeten worden aangenomen, hetgeen ook al in een eerdere procedure over haar mate van arbeidsongeschiktheid door een andere deskundige was geadviseerd. Daarbij wijst appellante op de visie van de deskundige dat de urenbeperking gewenst is om de spitsuren te vermijden, ook in het openbaar vervoer. Ten slotte heeft appellante betwist dat twee in het kader van de schatting aan haar voorgehouden functies passend zouden zijn.
4. Het Uwv heeft er in verweer op gewezen dat het stellen van een diagnose geen beperking afdwingt en dat er in het spitsverkeer geen motivering is gelegen voor een urenbeperking. Naar de mening van Uwv bestaat er geen objectivering van de bij appellante gesignaleerde klachten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De deskundige heeft in zijn rapportage van 23 oktober 2009 gesteld dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de beperkte concentratie en het verdelen van de aandacht. Ook het hoge angstniveau van appellante leidt volgens de deskundige tot een verlies aan energie dat volgens hem onvoldoende tot uiting komt in de FML. Echter, de deskundige heeft tevens geconcludeerd dat, rekening houdend met de door hem vastgestelde beperkingen, de aan appellante voorgehouden functies theoretisch voor haar mogelijk zijn. Dit betekent derhalve dat het bestreden besluit, ondanks een niet geheel correcte FML, berust op een voldoende medische onderbouwing.
Daaraan wordt nog toegevoegd dat de deskundige in zijn reactie van 27 april 2010 heeft aangegeven dat door hem gesuggereerde urenbeperking niet als een absolute voorwaarde moest worden gezien, maar dat daarmee tot uitdrukking werd gebracht dat appellante bij een gewone werkdag een grotere kans op terugval zou hebben. Er is daarom ook geen reden om bijzondere beperkingen ten aanzien van appellante aan te nemen op het punt van reizen in de spitsuren.
5.2. Er is, gelet op het onder 5.1 overwogene, geen aanleiding om de verdergaande beperkingen over te nemen die de door appellante geraadpleegde psychiater Artist heeft vastgesteld. Zowel ten aanzien van diens diagnose als ten aanzien van de verdergaande beperkingen is in de overige medische rapporten die in de loop der jaren ten aanzien van appellante zijn uitgebracht geen steun te vinden voor die conclusies. Daarbij wordt er op gewezen dat uit de enige rapportage van een psychiater met wie appellante ten tijde in geding een (begin van een) behandelrelatie had, en van welke rapportage het Uwv ook kennis heeft genomen, valt af te leiden dat het met haar beter ging in die zin dat de medicamenteuze behandeling positief effect had en dat de depressieve stoornis in remissie was.
5.3. Zoals het Uwv ook in hoger beroep nogmaals heeft toegelicht, is in de voorgehouden functie van boekhouder/loonadministrateur (beginnend), sbc-code 315040, geen sprake van intensief klantencontact, maar gaat het om contactuele aspecten met een beperkte omvang. Verder wordt in die functie gewerkt aan de hand van strikte regels en procedures en onder directe leiding waarbij er een beperkte mate van zelfstandigheid is. Het Uwv heeft aldus voldoende toegelicht dat deze functie voor appellante geschikt is. Aangezien appellante geen arbeidskundige gronden heeft aangevoerd tegen de twee andere, voor de schatting noodzakelijke functies, is aldus voldaan aan de eis dat de schatting berust op drie geschikte functies. Een bespreking van de geschiktheid van de functie van administratief medewerker (beginnend), sbc-code 315090, blijft daarom achterwege.
5.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Evenmin bestaat er ruimte voor een veroordeling tot schadevergoeding zodat het daartoe strekkende verzoek van appellante wordt afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.