[Appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 31 december 2009, 08/991 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2012
Namens appellante heeft mr. A.R. van Dolder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dolder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
1.1. Bij besluit van 4 augustus 1998 heeft het Uwv geweigerd appellantes uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) welke met ingang van 1 december 1994 was ingetrokken, te heropenen met ingang van 7 januari 1997. Appellante heeft hierover diverse procedures gevoerd, welke er niet toe hebben geleid dat haar met ingang van genoemde datum een AAW-uitkering is verstrekt. Na de uitspraak van de Raad van 7 september 2005, LJN AU2780, heeft appellante het Uwv herhaaldelijk, laatstelijk op 7 augustus 2007, verzocht om herziening van het besluit om haar met ingang van 7 januari 1997 geen AAW-uitkering te verstrekken. Bij haar verzoek van 7 augustus 2007 heeft appellante een rapport van psychiater J.L. Bliek van 6 juli 2007 overgelegd.
1.2. Het Uwv heeft appellantes verzoek van 7 augustus 2007 bij besluit van 9 oktober 2007 afgewezen. Dat besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 18 februari 2008 (bestreden besluit). Het Uwv heeft zich op basis van een rapport van een bezwaarverzekeringsarts op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv dat appellante bij haar verzoek van 7 augustus 2007 geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden heeft vermeld, zoals artikel 4:6 van de Awb vereist.
3.1. Appellante heeft aangevoerd dat zij op 7 januari 1997 whiplashletsel heeft opgelopen bij een auto-ongeval, dat nooit serieus is onderzocht door artsen van het Uwv. Zij meent dat het met ingang van 6 maart 2006 in werking getreden protocol ‘Aspecifieke lagerugpijn’ en het met ingang van 1 april 2009 in werking getreden protocol ‘Whiplash associated disorder I/II’ alsnog moeten worden toegepast. Verder heeft appellante erop gewezen dat sprake is van comorbiditeit. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante in de procedure in hoger beroep nog nadere stukken overgelegd.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2. Van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen mag overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Awb, worden verlangd dat hij bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Daarvan moet uiterlijk in de bezwaarfase het nodige bewijs worden geleverd. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
4.3. Indien het Uwv met gebruikmaking van de bevoegdheid tot vereenvoudigde afdoening, neergelegd in artikel 4:6 van de Awb, het eerder genomen besluit handhaaft beperkt de toetsing door de Raad zich in beginsel tot de vraag of ten tijde van het nemen van het bestreden besluit sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.4. Het door appellante bij haar verzoek van 7 augustus 2007 overgelegde rapport van psychiater Bliek is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van appellante om een second opinion met betrekking tot een door haar op dat moment ondergane behandeling. Zoals ter zitting van de Raad van de zijde van appellante is bevestigd, bevat dit rapport geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten aanzien van haar medische toestand op 7 januari 1997. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb was dan ook geen sprake. Dit betekent dat de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. Dit leidt tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012.