ECLI:NL:CRVB:2011:BV0068

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5204 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van belastbaarheid door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 9 augustus 2010 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 oktober 2009, waarin werd vastgesteld dat appellant met ingang van 22 december 2008 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanleiding was om aan te nemen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen niet zorgvuldig was geweest of dat het besluit op een ontoereikende medische grondslag berustte.

Tijdens de zitting op 18 november 2011 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Kayed, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. F.A. Put. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had in haar rapport van 14 november 2011 voldoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant niet door het Uwv was onderschat.

De Raad bevestigde ook het oordeel van de rechtbank dat de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, inpakker (handmatig) en wikkelaar, samensteller van elektronische apparatuur geschikt waren voor appellant, wat leidde tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Gezien deze overwegingen werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5204 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 augustus 2010, 09/3560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 30 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Kayed, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kayed. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit waarbij hij heeft vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 22 december 2008 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 29 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsartsen niet zorgvuldig is geweest of dat het besluit van 29 oktober 2009 op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag berust. Ook met de arbeidskundige grondslag van het besluit van 29 oktober 2009 heeft de rechtbank zich kunnen verenigen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, gelet op wat hij in beroep tegen het besluit van 29 oktober 2009 heeft aangevoerd, ten onrechte tot ongegrondverklaring van het beroep is gekomen.
4.1. De Raad volgt appellant niet in zijn beroepsgrond, zoals vermeld in 3.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant op zorgvuldige en juiste wijze is verricht. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Ook hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt de Raad evenmin tot het oordeel dat de overwegingen die de rechtbank heeft gebruikt niet juist zijn.
4.3. De Raad is van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 14 november 2011 toereikend heeft gemotiveerd dat uit de door appellant in hoger beroep ingediende stukken niet de conclusie kan worden getrokken dat de belastbaarheid van appellant op 22 december 2008 als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek door het Uwv is onderschat. Dat geldt ook voor de geclaimde, doch niet door een oogarts bevestigde, visusklachten van appellant.
4.4. Ten slotte deelt de Raad ook het oordeel van de rechtbank dat de functies productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, inpakker (handmatig) en wikkelaar, samensteller van elektronische apparatuur voor appellant geschikt zijn te achten en dat dit leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
4.5. Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2011.
(get.) J. Brand
(get.) I.J. Penning.
IvR