ECLI:NL:CRVB:2011:BV0027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5303 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake weigering WIA-uitkering en beoordeling van toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 29 december 2006 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en dat er per april 2007 geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de door appellant aangevoerde argumenten geen aanknopingspunten boden voor de conclusie dat het Uwv ten onrechte had vastgesteld dat er geen toegenomen beperkingen waren. Medische stukken die de stelling van appellant konden onderbouwen ontbraken. Het besluit van het Uwv, dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 december 2006 had vastgesteld, werd als onaantastbaar beschouwd.

De Raad volgde appellant niet in zijn betoog dat er fouten waren gemaakt bij de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid en dat deze vaststelling ter discussie zou moeten staan. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5303 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2010, 09/5492 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Datum uitspraak: 30 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.A. Eisden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.M. Schuyt.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit waarbij hij heeft vastgesteld dat er voor appellant per 29 december 2006 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan.
1.2. Bij uitspraak van 4 augustus 2008 heeft de rechtbank het door appellant tegen het besluit van 7 januari 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 30 december 2009 heeft de Raad de uitspraak van 4 augustus 2008 bevestigd.
1.4. Uit hetgeen in 1.1 tot en met 1.3 is overwogen volgt dat het besluit van 7 januari 2008 in rechte onaantastbaar is.
2.1. Bij besluit op bezwaar van 9 juli 2009 heeft het Uwv – voor zover hier van belang – gehandhaafd zijn besluit dat appellant sedert april 2007 niet toegenomen beperkt is te achten en dat voor appellant ook per april 2007 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 9 juli 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat het Uwv bij het besluit van 9 juli 2009 ten onrechte heeft vastgesteld dat geen sprake is van toegenomen beperkingen per april 2007.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank, gelet op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, ten onrechte tot het oordeel is gekomen zoals vermeld in 2.2.
3.2. Appellant heeft erop gewezen dat reeds bij de vaststelling van de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per 29 december 2006 fouten zijn gemaakt. Naar zijn stelling staat mitsdien ook die vaststelling in deze procedure ter discussie.
4.1. De Raad volgt appellant niet in zijn grond van hoger beroep zoals vermeld in 3.1. De rechtbank heeft de door appellant in beroep aangevoerde gronden besproken en beoordeeld. De Raad kan zich geheel in deze beoordeling vinden. Appellant heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen in april 2007 zijn toegenomen. Medische stukken waarin steun kan worden gevonden voor het standpunt dat sprake is van een toename van de beperkingen van appellant in april 2007 ontbreken.
4.2. De Raad volgt appellant evenmin in zijn grond van hoger beroep zoals vermeld in 3.2. Ter toelichting op zijn standpunt vermeld in 3.2 heeft appellant ter zitting betoogd dat de toename van de beperkingen in feite reeds voor 29 december 2006 hebben plaatsgevonden. Nog daargelaten dat dit standpunt op zijn minst op gespannen voet staat met zijn standpunt dat de toename heeft plaatsgevonden per april 2007, gaat dit standpunt er ten onrechte aan voorbij dat het besluit van 7 januari 2008, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 29 december 2006 is vastgesteld, in rechte onaantastbaar is.
5.1. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2011.
(get.) J. Brand.
(get.) I.J. Penning.
NW