ECLI:NL:CRVB:2011:BU9019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van ontheffing van arbeidsverplichtingen voor kunstenares
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 december 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante was eerder ontheven van haar arbeidsverplichtingen, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had haar bij besluit van 10 november 2003 opnieuw onder deze verplichtingen geplaatst. Appellante stelde dat zij recht had op volledige ontheffing van deze verplichtingen vanwege dringende redenen. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en concludeert dat de ontheffing van arbeidsverplichtingen die aan appellante was verleend, niet in strijd is met de mogelijkheid om een traject te starten dat haar in staat stelt inkomsten te genereren uit haar activiteiten als kunstenares.
De Raad oordeelt dat het College terecht heeft besloten om appellante voor een periode van drie jaar ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen, en dat er geen wettelijke basis is voor een permanente ontheffing. De Raad merkt op dat het tijdsverloop sinds het besluit van 10 november 2003 niet afdoet aan de rechtmatigheid van het besluit van 12 juli 2010, waarin het College de ontheffing heeft bevestigd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellante tegen het besluit van 12 juli 2010 ongegrond had verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met E.J.M. Heijs als voorzitter en C. van Viegen en W.F. Claessens als leden, in aanwezigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 december 2011.