ECLI:NL:CRVB:2011:BU8637
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van de ZW-uitkering en de rol van de WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Appellant ontving op het moment van de uitspraak een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geschikt achtte voor zijn werk. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ZW-uitkering op dat moment al was verstreken en appellant geen belang meer had bij de beoordeling van zijn zaak.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de hersteldmelding van appellant geen financiële gevolgen heeft gehad. De Raad stelt vast dat de geschiktheid van de functies die in het kader van de ZW aan appellant zijn voorgehouden, geen rol speelt bij de beoordeling van de WAO. De Raad wijst erop dat er volgens vaste rechtspraak geen zelfstandig belang is om tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep over te gaan, wanneer de proceskostenveroordeling aan de orde is.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding voor een dergelijke veroordeling bestaat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 14 december 2011.