ECLI:NL:CRVB:2011:BU8625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2783 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv, werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 15 tot 25% per 5 maart 2010. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het door het Uwv verrichte medische onderzoek zorgvuldig was. Appellant was gehoord in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts en er was rekening gehouden met de medische informatie die door appellant was ingebracht. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant niet overschreed. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank.

Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank onjuist had geoordeeld en dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld. De Raad vond echter geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de vaststelling van de beperkingen. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 december 2011.

Uitspraak

11/2783 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 april 2011, 10/2405 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 14 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Namens het Uwv is mr. W.M.J. Evers verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellant was een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Nadat appellant is onderzocht door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts, is op basis van diens bevindingen voor appellant een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Aan de hand van die FML is vervolgens een aantal functies aan appellant voorgehouden. Vergelijking van het mediane loon van die functies met het maatmanloon van appellant leverde een loonverlies op van 17,2%. Op basis van die bevindingen heeft het Uwv bij besluit van
4 januari 2010 de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 maart 2010 herzien naar 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2. Naar aanleiding van zijn bezwaar is appellant gehoord in aanwezigheid van een bezwaarverzekeringsarts. Daarbij is van de zijde van appellant medische informatie ingebracht. Die informatie heeft niet geleid tot een wijziging van de FML. Ook de aan appellant voorgehouden functies bleven dezelfde. Een herberekening van de mate van arbeidsongeschiktheid leidde niet tot de indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. Bij besluit van 9 juni 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en heeft het Uwv het eerder ingenomen standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 5 maart 2010 wijzigde in 15 tot 25% gehandhaafd.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat het onderzoek van het Uwv was gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts had dossierstudie verricht, was bij de hoorzitting aanwezig en heeft rekening gehouden met de verkregen informatie van de behandelend sector. De rechtbank kwam dan ook tot het oordeel dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de beoordeling van de rechtbank van het bestreden besluit onjuist is geweest. Appellant stelt voorts dat het door het Uwv verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat hij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv wordt aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het door het Uwv verrichte medische onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant is lichamelijk onderzocht, een anamnese is afgenomen, de verzekeringsartsen hebben dossieronderzoek verricht en van de in het dossier aanwezige informatie van de behandelaars is gebruik gemaakt bij de vaststelling van de beperkingen. Verder is kennis genomen van de door appellant ingebrachte gegevens van de behandelend sector en is op die gegevens gereageerd. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat het Uwv de beperkingen van appellant onjuist heeft vastgesteld. Dat de rechtbank in haar oordeel een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd, volgt evenmin uit de aangevallen uitspraak waar de rechtbank immers aangeeft dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld.
4.2. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn.
4.3. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling van het Uwv tot een schadevergoeding bestaat geen aanleiding. Evenmin bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) Z. Karekezi.
NK