ECLI:NL:CRVB:2011:BU8230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
0/2933 WW + 10/2944 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van referte-eis en betalingsonmacht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellant. De zaak betreft twee hoger beroepen, genummerd 10/2933 WW en 10/2944 WW, die zijn gevoegd behandeld. Appellant had eerder een uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze geweigerd op basis van het standpunt dat appellant niet voldeed aan de referte-eis van artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank Utrecht had in eerdere uitspraken geoordeeld dat appellant weliswaar op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking had gewerkt, maar dat de periode waarin hij als werknemer kon worden aangemerkt beperkt was tot 1 januari 2008 tot 1 april 2008. Hierdoor voldeed hij niet aan de vereisten voor een WW-uitkering.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij over een langere periode, van 20 november tot 20 mei 2008, loon heeft ontvangen en dat hij daarom als werknemer moet worden aangemerkt. Het Uwv heeft echter in verweer gesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn (ex-)werkgever in betalingsonmacht verkeert, en dat er eerder sprake is van betalingsonwil. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de referte-eis van artikel 17 WW, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de (ex-)werkgever in betalingsonmacht verkeert.

De Raad heeft de verzoeken tot schadevergoeding afgewezen en de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

10/2933 WW + 10/2944 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 15 april 2010, 08/3060 (aangevallen uitspraak 1) en 09/232 (aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 14 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. O. Labordus.
Bij brief van 24 augustus 2011 heeft mr. R. Vleugel, advocaat, zich gesteld als nieuwe gemachtigde van appellant.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Vleugels. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.H. Rebel. Het hoger beroep met zaaknummer 10/2933 WW, gericht tegen aangevallen uitspraak 1 en het hoger beroep met zaaknummer 10/2944, gericht tegen aangevallen uitspraak 2 zijn gevoegd behandeld.
II. OVERWEGINGEN
10/2933 WW
1. Bij besluit van 4 juni 2008 heeft het Uwv per 2 juni 2008 appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontzegd. Het Uwv heeft dit besluit primair doen berusten op het standpunt dat appellant niet verzekerd is voor de WW aangezien hij niet op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gewerkt, secundair heeft het Uwv gesteld dat appellant per 2 juni 2008 niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering aangezien hij op die datum niet voldoet aan het vereiste van artikel 17 van de WW dat in de 36 weken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in tenminste 26 weken als werknemer arbeid moet zijn verricht. Bij besluit van 29 september 2008 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 4 juni 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 1 het beroep van appellant, gericht tegen het bestreden besluit 1, ongegrond verklaard. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen op grond van de overwegingen dat appellant wel op basis van een privaatrechtelijke dienstbetrekking heeft gewerkt, maar dat de periode gedurende welke appellant kan worden aangemerkt als werknemer beperkt is van 1 januari 2008 tot 1 april 2008 en dat appellant daarmee niet voldoet aan het bepaalde in artikel 17 van de WW.
3.1. Appellant heeft (samengevat) in zijn hoger beroep gericht tegen aangevallen uitspraak 1 gesteld dat over de gehele periode van 20 november tot 20 mei 2008 sprake is geweest van betaling van loon en hij derhalve over die gehele periode als werknemer in de zin van de WW is aan te merken, zodat hij daarmee voldoet aan de zogenoemde referte-eis van artikel 17 WW en hem dus een WW-uitkering toekomt.
3.2. Het Uwv heeft in verweer de primaire grond van bestreden besluit 1 laten vervallen. De secundaire grond heeft zij gehandhaafd.
10/2944 WW
4. Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het Uwv appellant niet in aanmerking gebracht voor een uitkering als bedoeld in hoofdstuk IV van de WW, wegens blijvende betalingsonmacht van de (ex-)werkgever van appellant. Bij besluit van 16 december 2008 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 21 augustus 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft bestreden besluit 2 primair doen berusten op de grond dat appellant niet verzekerd is ingevolge de WW en subsidiair op de grond dat geen sprake is van betalingsonmacht maar van betalingsonwil aan de zijde van de (ex-)werkgever.
5. De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellant, gericht tegen bestreden besluit 2, ongegrond verklaard, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van betalingsonmacht. Appellant heeft ter zitting verklaard dat de (ex-)werkgever niet zozeer niet kan maar niet wil betalen. Dit betekent volgens de rechtbank dat appellant niet voldoet aan de vereisten van artikel 61 WW.
6.1. Appellant heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 gesteld dat, hoewel op dit moment bij de (ex-)werkgever sprake is van betalingsonwil, dit betalingsonmacht niet uitsluit.
6.2. Het Uwv heeft in verweer betoogd dat het nog steeds niet aannemelijk is dat de (ex-)werkgever in een toestand van blijvende onmacht tot betalen verkeert.
De Raad overweegt als volgt.
Inzake 10/2933 WW
7.1. Appellant had een geschil met Krediet Specialist Nederland B.V. (KSN), onder meer over de vraag of hij met dat bedrijf een arbeidsovereenkomst had gesloten dan wel welk bedrag aan loon appellant op dat bedrijf te vorderen had. De kantonrechter heeft loonvorderingen van appellant op KSN over de periode van 1 januari tot 1 april 2008 toegewezen. Voor zover de loonvorderingen betrekkingen hebben op andere perioden wees de kantonrechter die af. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Het gerechtshof Amsterdam oordeelde in een arrest van 24 augustus 2010 dat tussen appellant en KSN geen onvoorwaardelijke arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen en dat de door de kantonrechter toegewezen periode geen onderdeel uitmaakte van het hoger beroep. Het hof wees de vorderingen van appellant op KSN voor de overige perioden af.
7.2. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij zich neerlegt bij het genoemde arrest van het hof en dat derhalve uitgegaan dient te worden van een dienstverband dat is beperkt tot de periode van 1 januari 2008 tot 1 april 2008.
7.3. Uit het voorgaande volgt dat appellant niet voldoet aan de eis van artikel 17 van de WW. De rechtbank heeft derhalve het beroep van appellant terecht ongegrond verklaard.
8. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak 1 komt voor bevestiging in aanmerking.
Inzake 10/2944 WW
9.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (ex-)werkgever in betalingsonmacht verkeert nu appellant geen onderbouwing voor dat standpunt heeft geleverd.
10. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak 2 komt voor bevestiging in aanmerking
11. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken;
Wijst de verzoeken tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) Z. Karekezi.
KR