ECLI:NL:CRVB:2011:BU7207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6350 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een voorschot op de Werkloosheidswet na ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om de weigering van een voorschot op de Werkloosheidswet (WW) aan appellant, die op staande voet was ontslagen na een incident met zijn leidinggevende. Appellant, werkzaam als schoonmaker, had een conflict met zijn leidinggevende op 13 maart 2009, wat leidde tot zijn ontslag. Na het ontslag verzocht appellant het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een voorschot op zijn WW-uitkering, maar dit werd geweigerd. Het Uwv stelde dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat appellant verwijtbaar werkloos was geworden, en dat de verwachting gerechtvaardigd was dat een WW-uitkering blijvend geheel zou worden geweigerd.

De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv zijn onderzoeksplicht had geschonden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv voldoende onderzoek had gedaan en dat de beslissing om het voorschot op nihil te stellen gerechtvaardigd was. De Raad benadrukte dat het Uwv bij de beoordeling van het recht op een voorschot rekening moet houden met de omstandigheden die ten tijde van het bestreden besluit bekend waren.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 7 december 2011, waarbij de Raad de argumenten van appellant niet volgde en de beslissing van het Uwv bekrachtigde.

Uitspraak

10/6350 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 november 2010, 09/5574 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 december 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was sedert 24 augustus 2007 werkzaam als schoonmaker in dienst van [werkgever] (werkgever), laatstelijk bij [werklocatie]. Bij brief van 10 maart 2009 heeft de werkgever appellant gewaarschuwd in verband met zijn gedrag tegen zijn leidinggevende [C.] ([C.]).
1.2. Op 13 maart 2009 heeft op het terrein van [werklocatie] een incident plaatsgevonden tussen appellant en [C.]. De werkgever heeft appellant diezelfde dag geschorst en, na onderzoek, hem op 19 maart 2009 op staande voet ontslagen wegens het slaan dan wel het mishandelen van [C.].
1.3. Appellant heeft op 23 maart 2009 het Uwv verzocht hem een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen. Bij besluit van 2 april 2009 heeft het Uwv geweigerd hem een voorschot toe te kennen.
1.4. Bij beschikking van 1 juli 2009 heeft de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst met appellant, voor het geval deze nog bestaat, per 1 juli 2009 ontbonden.
1.5. Bij besluit van 3 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 maart 2009 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is dat besluit terecht genomen op grond van artikel 30 (lees: 31) van de WW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen geen voorschot aan appellant uit te betalen.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in de uitspraak eraan voorbij is gegaan dat het Uwv een eigen onderzoeksplicht heeft.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
4.2. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
4.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de WW, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, kan het Uwv een uitkering over een door hem te bepalen tijdvak als voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van de uitkering of de hoogte van het te betalen bedrag aan uitkering.
4.4. Het is vaste rechtspraak van de Raad dat een voorschot de definitieve toekenning van een WW-uitkering zoveel mogelijk moet benaderen. Dat betekent dat een voorschot op nihil moet worden gesteld als de verwachting gerechtvaardigd is dat een WW-uitkering blijvend geheel zal worden geweigerd.
4.5. Uit de ten tijde van het bestreden besluit beschikbare gegevens komt naar voren dat appellant op staande voet is ontslagen na een conflict met zijn leidinggevende [C.] op 13 maart 2009. Een medewerker van [werklocatie] heeft de beveiliging van [werklocatie] ingeschakeld. [C.] en de medewerker van [werklocatie] hebben beiden tegenover de politie verklaard dat appellant [C.] heeft geslagen. Uit die gegevens blijkt ook dat [werklocatie] appellant de toegang tot het terrein heeft ontzegd en dat de kantonrechter in zijn beschikking van 1 juli 2009 op grond van de verklaring van die medewerker van [werklocatie] voorshands aannemelijk heeft geacht dat appellant op zijn minst ook aandeel heeft gehad in het conflict. Voorts heeft de kantonrechter in die beschikking in aanmerking genomen dat [C.] zich na het incident bij de EHBO van het ziekenhuis heeft gemeld en aangifte heeft gedaan van mishandeling door appellant.
4.6. Gelet op de onder 4.5 vermelde gegevens was ten tijde van het bestreden besluit de verwachting gerechtvaardigd dat een WW-uitkering na de ontslagprocedure blijvend geheel zal moeten worden geweigerd.
4.7. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat het Uwv in zijn onderzoeksplicht tekort is geschoten. Het gaat hier om de vaststelling van een voorschot dat vooraf gaat aan de besluitvorming over het (geldend kunnen maken van het) recht op WW-uitkering en heeft in die zin een voorlopig karakter. Het Uwv heeft navraag bij de werkgever gedaan naar aanleiding van wat in bezwaar naar voren is gebracht. Aan feiten en omstandigheden die zich pas na het bestreden besluit hebben voorgedaan komt in dit verband geen betekenis toe.
4.8. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) N.S.A. El Hana.
IvR