ECLI:NL:CRVB:2011:BU5109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1989 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de aanvullende bijstandsuitkering wegens inkomen boven de geldende norm

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante, die sinds 1 november 1991 een bijstandsuitkering ontving als aanvulling op haar AOW-pensioen. Appellante woont sinds 1 juli 2008 in een inrichting en ontving vanaf 1 juli 2008 geen bijstandsuitkering meer, omdat haar inkomen boven de geldende norm lag. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage had dit besluit genomen en appellante had hiertegen bezwaar aangetekend, wat door het College ongegrond werd verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage bevestigde dit besluit in haar uitspraak van 17 maart 2009, waartegen appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 oktober 2011, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. S. Jankie. Het College was niet aanwezig. De Raad heeft vastgesteld dat appellante recht had op bijstand, maar dat haar inkomen boven de norm lag, waardoor zij geen recht had op de bijstandsuitkering. De rechtbank had terecht overwogen dat appellante geen gerechtvaardigd vertrouwen kon hebben dat haar bijstandsuitkering zou worden voortgezet, gezien de wijziging in haar woonsituatie.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in aanwezigheid van griffier P.J.M. Crombach. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 november 2011.

Uitspraak

09/1989 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
op het hoger beroep van:
[Appellante]. wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 17 maart 2009, 08/7188 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Jankie, advocaat in Hoofddorp, hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 5 oktober 2011, waar mr. Jankie namens appellante is verschenen en waar het College zich na voorafgaande berichtgeving niet heeft laten vertegenwoordigen.
II.OVERWEGINGEN
1.De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.Appellante ontving vanaf 1 november 1991 een bijstandsuitkering als aanvulling op haar gekorte pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Zij woont vanaf 1 juli 2008 in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder f, ten eerste, van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het College aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 1 juli 2008 geen bijstandsuitkering meer krijgt omdat haar inkomen vanaf die datum ligt boven de voor haar geldende norm. Het hiertegen gerichte bezwaar heeft het College bij besluit van 1 September 2008 ongegrond verklaard.
2.De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 1 September 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat ingevolge artikel 23 van de WWB de norm voor appellante in totaal € 337,55 bedroeg vanaf het moment dat zij in het verzorgingshuis is gaan wonen en dat haar AOW-pensioen boven die norm ligt. Daarom had appellante geen recht op het in de WWB uitgewerkte recht op bijstand als bedoeld in artikel 20 van de Grondwet (GW). Voor een beoordeling of wel of niet terecht een korting op het AOW-pensioen was toegepast zag de rechtbank geen plaats in de toetsing van de voorliggende zaak. Appellante kon, vanwege het feit dat er sprake is geweest van een verandering in de woonsituatie, geen gerechtvaardigd vertrouwen hebben dat de bijstanduitkering zou worden voortgezet.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak en de overwegingen waarop dit oordeel is gebaseerd. Hij maakt deze dan ook tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe de gemachtigde van appellante niet te kunnen volgen in zijn stelling dat artikel 23 van de WWB ervan uit gaat dat iemand
recht heeft op een volledig AOW-pensioen. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante verder gesteld dat is gehandeld in strijd met verschillende verdragsbepalingen. Nog daargelaten of de door de gemachtigde genoemde verdragsbepalingen een ieder verbindend zijn als bedoeld in artikel 94 van de GW, heeft hij niet gemotiveerd waarom uit deze verdragsbepalingen voortvloeit dat het College met voorbijgaan aan de wettelijke bepalingen van de WWB appellante in aanmerking zou moeten brengen voor een bij standsuitkering.
4.2.Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen
uitspraak wordt bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD PC