ECLI:NL:CRVB:2011:BU4254

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4323 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van WAO-beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die sinds 2 juni 2003 een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzag deze uitkering op 22 mei 2007, met ingang van 24 juni 2007, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de relevante medische rapportages van verschillende deskundigen, waaronder psychiater R. Soylu en bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser, in overweging genomen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 20 januari 2009 geschikt was voor de functie van wikkelaar spoelkokers, ondanks de psychische klachten die hij had. De deskundige prof. dr. G.F. Koerselman concludeerde dat appellant op de datum in geding leed aan een dysthyme stoornis, maar niet ongeschikt was voor alle werk. De Raad volgde de zienswijze van Koerselman en oordeelde dat het Uwv van een juiste maatstaf was uitgegaan bij de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2011, na een zitting op 19 oktober 2011, waarbij appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.

Uitspraak

10/4323 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 13 juli 2010, 09/1553 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. M.P.A. Thoonen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden, waaronder rapportages van de psychiater R. Soylu en van de bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser.
Op verzoek van de Raad heeft de psychiater prof. dr. G.F. Koerselman een advies uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. drs. Thoonen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving sedert 2 juni 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het Uwv deze uitkering herzien met ingang van 24 juni 2007 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Appellant heeft zich vanuit de situatie dat hij tevens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving op
21 januari 2008 ziekgemeld wegens psychische klachten en toegenomen gewrichtsklachten. Appellant is op 23 april 2008 op het spreekuur gezien door de verzekeringsarts T.C.M. de Witte, die inlichtingen heeft ingewonnen bij de behandelend reumatoloog J.F. Haverman en de huisarts G.J. van Holten. Vervolgens is appellant onderzocht door de verzekeringsarts T.L.M. Beissel en op verzoek van het Uwv door psychiater J.J.D. Tilanus. Op 13 januari 2009 is appellant nogmaals onderzocht door de verzekeringsarts Beissel die hem per 20 januari 2009 geschikt achtte voor minimaal één van de in het kader van de WAO geduide functies van operator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121), wikkelaar spoelkokers (SBC-code 267050), meteropnemer (SBC-code 315181) en brugwachter, sluiswachter (SBC-code 282170). Op basis van de verkregen medische gegevens heeft het Uwv bij besluit van 13 januari 2009 appellant meegedeeld dat hij vanaf
20 januari 2009 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.3. Bij besluit van 26 maart 2009 heeft het Uwv, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts
L.T.M. Lenders van 24 maart 2009, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2009 ongegrond verklaard. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van eigen medisch onderzoek en bestudering van de beschikbare medische gegevens, waaronder informatie van de behandelend psycholoog S. Serceoglu, geconcludeerd dat er geen aanleiding is tot herziening van de medische grondslag en de belastbaarheid waarop het besluit van 13 januari 2009 is gebaseerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 26 maart 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en zag geen aanleiding voor een onderzoek door een deskundige.
3.1. In hoger beroep heeft appellant samengevat aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische stoornissen. Op verzoek van zijn gemachtigde heeft de psychiater R. Soylu appellant onderzocht en op
17 september 2010 gerapporteerd. De bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser heeft in zijn rapport van 19 oktober 2010 gemotiveerd waarom hij geen reden ziet aan het rapport van de psychiater Soylu meer waarde te hechten dan aan het goed beargumenteerde verslag van psychiater Tilanus.
3.2. Gelet op de uiteenlopende standpunten van de door partijen geraadpleegde psychiaters heeft de Raad prof. dr. G.F. Koerselman (Koerselman) verzocht appellant te onderzoeken. Deze deskundige is in zijn rapport tot de volgende conclusie gekomen:
“Concluderend meen ik dat er bij betrokkene op de datum in geding sprake was van een matig ernstige chronische somberheid, die volgens de criteria van de DSM-IV als volgt kan worden geclassificeerd:
As I. Dysthyme stoornis 300.4
As II. Geen persoonlijkheidsclassificatie V 71.09
As III. Pijnklachten in hoofd en gewrichten
Voorzover betrokkenes klachtverhaal niet plausibel of consistent is, heb ik daaraan verder geen beperkingen gerelateerd. De matig ernstige depressieve klachten echter brengen wel beperkingen met zich mee en deden dat ook op de datum in geding. In het algemeen moest betrokkene met die klachten wel geschikt worden geacht voor routinematig werk. Blootstelling aan werk dat conflicthantering in persoonlijk contact vereist, moet mijns inziens echter te belastend zijn geweest. Op basis van de verstrekte gegevens over de functiebelasting bij de geduide functies moet ik vaststellen, dat er daardoor een probleem ontstaat met betrekking tot de functie van meteropnemer (SBC
code: 315181).
Op grond van bovengenoemde bevindingen en overwegingen kom ik tot de volgende beantwoording van de vraagstelling:
Ad a.1 Op basis van mijn eigen onderzoek en bestudering van het dossier concludeer ik, dat er bij betrokkene op 20 januari 2009 sprake was van een vorm van matig ernstige, chronische depressiviteit, die volgens het DSM-IV classificatiesysteem kan worden aangemerkt als een dysthyme stoornis.
Ad a.2 Betrokkene was door die stoornis op de datum in geding niet ongeschikt tot alle werk. Er waren wel beperkingen ten aanzien van werkzaamheden die persoonlijke creativiteit vergen en ten aanzien van conflicthantering in persoonlijk contact. Op grond daarvan lijkt het mij aannemelijk dat hij in problemen zou hebben kunnen komen als hij in de functie van meteropnemer (SBC code 315181) in “face tot face” - contact zou hebben moeten omgaan met agressieve of onredelijke mensen, dan wel dat hij problemen met zulke mensen had moeten voorkomen door tactvol optreden.
Ad a.3 De functies met SBC code 271121 en 267050 komen volgens de beschrijving van de functiebelasting (zoals weergegeven in gedingstuk B 19) niet in strijd met de beperkingen die mijns inziens voor betrokkene op de datum in geding moesten gelden. Met betrekking tot de functie met SBC code 315181 verwijs ik naar het antwoord op vraag a.2.”.
3.3. Appellant heeft een reactie van de psychiater Soylu op het rapport van Koerselman ingezonden.
3.4. Het Uwv heeft ter zitting zijn standpunt in die zin gewijzigd dat appellant niet geschikt was voor de destijds geselecteerde functies meteropnemer, brugwachter, sluiswachter en - in verband met de belasting door het verrichten van nachtwerk - operator voedingsmiddelenindustrie maar wel voor de functie van wikkelaar spoelkokers.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder "zijn arbeid" verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Zoals de Raad reeds vaker heeft beslist gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Gelet hierop stelt de Raad vast dat het Uwv van een juiste maatstaf is uitgegaan.
4.2. Volgens Koerselman was op 20 januari 2009 bij appellant sprake van een dysthyme stoornis waardoor hij beperkt was ten aanzien van werkzaamheden die persoonlijke creativiteit vergen en ten aanzien van conflicthantering in persoonlijk contact. Op psychiatrisch gebied heeft deze deskundige voor de datum in geding geen andere beperkingen wegens ziekte voor appellant aangegeven. Gelet op de in het rapport van Koerselman vermelde onderzoeksbevindingen, de wijze waarop deze deskundige zijn oordeel heeft beargumenteerd, dit in onderling verband en samenhang bezien met alle overige beschikbare medische gegevens, komt de conclusie van Koerselman de Raad overtuigend voor. De verdergaande beperkingen die volgens de psychiater Soylu voor appellant zouden gelden, zijn als onvoldoende onderbouwd door de bezwaarverzekeringsarts Häuser in zijn rapportage van 19 oktober 2010 bestreden. Koerselman heeft de argumentatie van de door partijen geraadpleegde psychiaters in zijn rapport besproken en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen evenmin grond gezien om de opvatting van de psychiater Soylu te volgen. De reactie van de psychiater Soylu van
30 september 2011 bevat, voor zover het zijn vakgebied betreft, geen nieuwe argumenten en kan dan ook niet als een voldoende gemotiveerde betwisting worden beschouwd van de juistheid van de door Koerselman aangegeven beperkingen. De Raad volgt de zienswijze van de door hem benoemde deskundige. Uitgaande van de door Koerselman aangegeven beperkingen moest appellant op 20 januari 2009 geschikt worden geacht voor de destijds geduide functie van wikkelaar spoelkokers.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) I.J. Penning.
KR