ECLI:NL:CRVB:2011:BU4254
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid in het kader van WAO-beoordeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die sinds 2 juni 2003 een uitkering ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) herzag deze uitkering op 22 mei 2007, met ingang van 24 juni 2007, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant ging in beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en de relevante medische rapportages van verschillende deskundigen, waaronder psychiater R. Soylu en bezwaarverzekeringsarts H.H. Häuser, in overweging genomen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 20 januari 2009 geschikt was voor de functie van wikkelaar spoelkokers, ondanks de psychische klachten die hij had. De deskundige prof. dr. G.F. Koerselman concludeerde dat appellant op de datum in geding leed aan een dysthyme stoornis, maar niet ongeschikt was voor alle werk. De Raad volgde de zienswijze van Koerselman en oordeelde dat het Uwv van een juiste maatstaf was uitgegaan bij de beoordeling van de geschiktheid van appellant voor de geduide functies.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 9 november 2011, na een zitting op 19 oktober 2011, waarbij appellant en zijn advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv.