ECLI:NL:CRVB:2011:BU3832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5829 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die in 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft gekregen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 2009 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WAO-uitkering gewijzigd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, maar heeft het besluit van het Uwv vernietigd, terwijl de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten.

In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren herhaald, waaronder dat de (bezwaar)verzekeringsartsen ten onrechte geen informatie hebben ingewonnen bij zijn behandelend artsen. Appellant heeft medische verklaringen ingebracht ter ondersteuning van zijn stellingen. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak verdedigd en bevestigd dat de FML een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv zorgvuldig afgewogen.

De Raad concludeert dat de afschatting van de arbeidsongeschiktheid van appellant berust op een voldoende medische grondslag. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de zaak in het openbaar hebben behandeld op 9 november 2011.

Uitspraak

10/5829 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 september 2010, 10/541 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.R. Ali, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft medische gegevens ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd met een rapportage van zijn bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2011. Appellant en mr. Ali zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is in 2004 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling zijn in 2009 verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige onderzoeken verricht. Bij besluit van 9 september 2009 heeft het Uwv de WAO-uitkering gewijzigd en met ingang van 10 november 2009 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 december 2009 heeft het Uwv zijn besluit van 9 september 2009 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen aanwijzingen zijn dat de conclusies van dit onderzoek onjuist zijn. Omdat het Uwv pas in beroep voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd voor appellant geschikt zijn, heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 december 2009 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de (bezwaar)verzekeringsartsen ten onrechte hebben nagelaten informatie in te winnen bij zijn behandelend artsen, dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen juiste beschrijving geeft van zijn beperkingen en dat de hem voorgehouden functies niet voor hem geschikt zijn. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft hij verklaringen ingebracht van een dermato-veneroloog en een psychiater.
3.2. Het Uwv heeft onder verwijzing naar de rapportages van zijn bezwaarverzekeringsarts bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellant heeft ter zitting bevestigd dat hij ten tijde van de heroverweging in bezwaar nog niet onder behandeling stond van dermato-veneroloog J. Vink. Hij heeft de beroepsgrond dat het enkele feit dat geen sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek omdat de bezwaarverzekeringsarts geen informatie bij Vink heeft ingewonnen, niet gehandhaafd. Met de gehandhaafde beroepsgronden stelt appellant de aangenomen beperkingen ter discussie. Als wordt uitgegaan van de juistheid van de FML is ook volgens hem de schatting gebaseerd op functies die voor hem geschikt zijn.
4.2. Verzekeringsarts W.S. Vrijlandt heeft bij het opstellen van de FML van 23 april 2009 als uitgangspunt genomen dat appellant beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid als gevolg van urticaria, astma bronchiale en hypertensie. Hij heeft daarbij in aanmerking genomen dat behandelingen door een dermatoloog niet hebben geleid tot een vermindering van de jeukklachten. Bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal heeft ten tijde van zijn beoordeling de beschikking gehad over recente berichten van dermatoloog J.N. Wang en de huisarts van appellant. Admiraal is bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft zich een beeld gevormd van de psychische toestand van appellant. Hij heeft als zijn opvatting gegeven dat - anders dan bij de herbeoordeling van appellant in 2006 - niet langer sprake is van specifieke cognitieve afwijkingen die een argument vormen om in de FML meer beperkingen op te nemen. Daarbij heeft hij onder andere van belang geacht dat appellant vitaal, niet-vermoeid en goed gespierd oogt, vlot contact maakt, somberheid ontkent en volgens zijn opgave zelf autorijdt. Appellant heeft Admiraal verder verteld dat hij ondanks de jeukklachten goed kan doorslapen als hij medicatie gebruikt. Admiraal is tot de conclusie gekomen dat de FML van 23 april 2009 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant en meer in het bijzonder dat daarmee zijn psychische beperkingen niet zijn onderschat.
4.3. Appellant heeft in hoger beroep brieven ingebracht van dermato-veneroloog Vink van 13 juli 2010 en 18 april 2011. In deze brieven is beschreven dat bij appellant sprake is van uitgebreide urticariële laesies maar dat een duidelijke oorzaak voor zijn chronische urticaria niet is gevonden. Verder heeft appellant huismijtstofallergie en een atopische constitutie. Volgens Vink zijn er geen andere therapeutische mogelijkheden dan de verstrekte medicatie waarmee de urticaria redelijk onder controle lijkt te zijn maar de jeukklachten aanhouden. De Raad volgt het Uwv in de door bezwaarverzekeringsarts Admiraal verwoorde opvatting dat deze brieven geen ander medisch beeld beschrijven dan de (bezwaar)verzekeringsartsen ten tijde van hun beoordeling voor ogen hadden, zoals blijkt uit hun rapportages. Vink heeft geen nieuwe medische gegevens verschaft die ertoe moeten leiden dat de in de FML verwoorde beperkingen worden aangescherpt.
4.4. Appellant heeft voorts in hoger beroep een brief ingebracht van psychiater K. Kasi van 9 mei 2011. Ter zitting is gebleken dat appellant sinds begin 2011 door deze specialist wordt behandeld. Kasi heeft als diagnose gesteld psychische stoornissen door een somatische aandoening en behandelt appellant met psychofarmaca en steunend contact. Het Uwv heeft erop gewezen dat de door Kasi gestelde diagnose, hoewel een erkende DSM-classificatie, een nogal vage aanduiding is die hem geen aanwijzingen geeft daaraan specifieke beperkingen te koppelen. De Raad volgt het Uwv in zijn opvatting dat uit de brief van Kasi niet kan worden afgeleid dat van de beschreven psychische stoornissen al sprake was op de in dit geding relevante datum 10 november 2009. Er zijn geen aanwijzingen dat het Uwv, die de beoordeling in bezwaar met name heeft gericht op de vraag of in de psychische gesteldheid van appellant aanleiding moest worden gevonden voor het aannemen van meer beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van de FML, toen bestaande problematiek over het hoofd heeft gezien.
4.5. De Raad komt net als de rechtbank tot het oordeel dat de afschatting berust op een voldoende medische grondslag. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover appellant deze heeft aangevochten, zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) I.J. Penning.
KR