ECLI:NL:CRVB:2011:BU3443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-647 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WIA-V

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2011 uitspraak gedaan over het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep. Appellante had verzet aangetekend tegen de uitspraak van de Raad van 22 juni 2011, waarin haar hoger beroepschrift niet-ontvankelijk was verklaard omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroepschrift bevatte geen adres van de indiener en geen gronden voor het hoger beroep. Appellante stelde dat zij geen vaste woon- en verblijfplaats had, maar de Raad oordeelde dat deze omstandigheid niet leidde tot verschoonbaarheid van de verzuimen. De Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat appellante niet in staat was om een nieuw correspondentieadres en de gronden van haar hoger beroep tijdig aan de Raad te verstrekken. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in aanwezigheid van griffier L. van Eijndthoven.

Uitspraak

11/647 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 december 2010, 10/2416 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2011
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van
22 juni 2011 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 22 juni 2011 heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2011. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 22 juni 2011 berust op de overweging dat het hoger beroepschrift niet voldoet aan de in artikel 6:5, eerste lid, van de Awb opgenomen verplichtingen dat het beroepschrift het adres van de indiener en de gronden bevat. Van redenen die een verontschuldiging vormen voor de verzuimen is niet gebleken.
In het verzetschrift heeft appellante aangevoerd dat zij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Volgens haar heeft zij telefonisch en op 21 januari 2011 ook schriftelijk gereageerd.
Het hoger beroepschrift van 21 januari 2011 noemt geen adres van appellante en vermeldt evenmin de gronden van het hoger beroep. Appellante heeft in dat hoger beroepschrift wel vermeld zo spoedig mogelijk een nieuw correspondentieadres te zullen opgeven. Zij heeft vervolgens telefonisch noch schriftelijk een nieuw adres bekend gemaakt. In de gemeentelijke basisadministratie is zij geregistreerd als geëmigreerd. Op de uitnodiging van de Raad, op
12 mei 2011 verzonden aan het laatst door appellante aan de rechtbank opgegeven (correspondentie)adres, om de genoemde verzuimen te herstellen heeft appellante niet gereageerd.
De omstandigheid dat appellante geen vaste woon- en verblijfplaats zou hebben leidt niet tot het oordeel dat de verzuimen verschoonbaar zijn. Uit niets blijkt dat appellante niet in staat is geweest een nieuw correspondentieadres en de gronden van haar hoger beroep voor de afloop van de in de brief van 12 mei 2011 gestelde termijn van vier weken aan de Raad te doen toekomen.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2011.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) L. van Eijndthoven.
CVG